Een oom met een baard

 

Ik heb een oom, zegt Janneke.

Poe, zegt Jip, ik heb er wel vier. Vier ooms!

Ja maar, ik heb een oom met een baard, zegt Janneke.

Daar kan Jip niet tegen op.

Waar is hij? vraagt Jip.

Bij ons thuis, zegt Janneke. Ga je mee kijken? Ja, zegt Jip. Hij heeft nog nooit een oom met een baard gezien.

De oom zit bij Janneke thuis. Op de bank. En zijn baard is heel lang. Jip vindt het een beetje eng.

Ben jij Jip? vraagt de oom. Kom eens hier, ik ben oom Paul.

Jip komt heel langzaam dichterbij. Eigenlijk is hij bang voor de baard. Maar hij durft het niet te laten merken. Want dan zou Janneke hem flauw vinden. En Jip is niet flauw. Dag meneer, zegt Jip Zeg maar oom Paul.

Dag oom Paul, zegt Jip benauwd.

Kom jij op mijn knie zitten, Jip?

Maar dat durft Jip beslist niet. Hij krijgt een kleur en blijft staan. Een heel eind van oom af.

Ik wel, hoor, zegt Janneke, en hoep, daar zit ze op ooms knie. En ze trekt zomaar aan de baard. Vertellen! roept ze. Vertellen, oom. Van de prins en de prinses.

Nu gaat oom Paul vertellen. En het is zo’n prachtig verhaal. Jip komt telkens een stapje dichterbij. En daar ineens zit hij ook op ooms knie. Zo maar ineens. De baard is van dichtbij helemaal niet eng. Maar hij kriebelt wel in Jips neus. Hatsjie! zegt Jip.

En toen... vertelt oom, toen trouwde de prins met de prinses en ze leefden lang en gelukkig.

Is ’t nou uit, oom?

Het is uit, zegt oom.

Hè nee, zeurt Janneke.

Goed, zegt oom. Het gaat nog verder. Toen hoorden ze het belletje van de ijscoman. En de prins en de prinses gingen een ijsje kopen.

Ik hoor ook de ijscoman, zegt Janneke.

Dan gaan deze prins en deze prinses ook een ijsje kopen, zegt oom. Vooruit, van mijn knie af, en hier heb je allebei een dubbeltje. Voor ijs.

Als Jip thuis komt zegt hij: Moeder, waarom heb ik geen oom met een baard?

Ik weet het niet, lacht moeder.

Ik wil een oom met een baard, zegt Jip.

Goed, zegt moeder. Ik zal er een voor je kopen.