Lopen in een grote plas

 

Janneke zit voor het raam.Het regent! Het regent! Het regent dat het giet. En er zijn grote plassen op straat. En het water stroomt uit de goten. Niemand gaat uit. Maar Jip wel. Want Jip heeft een heel regenpak. En Jip heeft laarsjes. Jip kan ertegen. Eerst stapt hij over de plassen heen. Dan loopt hij er voorzichtig door. En dan gaat hij midden in een plas staan. En hij stampt heel hard, zodat het water om zijn oren springt. En Janneke? Janneke zit voor het raam. Zij heeft geen regenpak. En geen laarsjes. En daarom mag ze niet op straat. Ze is erg jaloers op Jip. Arme Janneke. Ze kijkt maar en ze kijkt maar. En Jip maakt kunsten voor haar. Hij loopt nu heel hard en springt dan midden in de plas. Hoei, wat spat dat water hoog!

Moeder, vraagt Janneke, mag ik heel eventjes?

Je zult natte voeten krijgen, zegt moeder. Je hebt geen laarsjes.

Dan komt Jannekes vader binnen. Hij zegt: Ik weet wat. Je mag mijn laarzen aan. En je mag eventjes met Jip op straat.

Janneke krijgt vaders laarzen aan. Wat zijn die groot! Ze kan bijna niet lopen. Maar ze gaat toch bij Jip in de plas staan, en zegt: Kijk.

Ha, roept Jip, nu ben je net Klein Duimpje.

Janneke probeert heel hard te lopen, net als Klein Duimpje.

Maar o! O! Daar valt ze!

Met haar neus in de plas.

Nu is Janneke helemaal zwart. Van de modder.

Kom Jip, roept Jips moeder.

Kom Janneke, roept Jannekes vader.

De pret is uit. Janneke moet in de tobbe.

Het was maar eventjes, zegt Janneke, maar het was toch fijn.