Janneke heeft een beetje griep

 

Janneke is ziek.

Mag ik naar haar toe? vraagt Jip.

Nee, zegt Jips moeder. Janneke heeft een klein beetje griep.

Hoeveel griep? zegt Jip. Zo’n beetje? Of zo’n beetje?

Zo’n beetje, zegt moeder. Maar jij moet vandaag maar alleen spelen en morgen ook.

Dat is akelig. Jip weet niet wat hij moet doen. Zijn bromtol is kapot. En Beer wil niet spelen, die wil alleen slapen.

Ik ga op mijn hoofd staan, zegt Jip. En hij doet het ook. Maar hij valt telkens om.

Eindelijk gaat Jip naar buiten. Daar is het huis van Janneke. Maar hij durft niet naar binnen te gaan. Er staat iemand voor het raam. Kijk, dat is de moeder van Janneke. En daar is Janneke ook, met een doek om haar halsje. Een wollen doek.

Dag, zegt Jip.

Dag, zegt Janneke. Maar ze is zo ver weg. Het raam is zo hoog.

Dan ziet Jip de vuilnisbak staan. Hij sleept het ding voor het raam. En dan klimt hij erop. Nu

kan hij naar binnen kijken. En hij kan zijn neus tegen het glas drukken.

En Janneke drukt ook haar neus tegen het raam. Twee neuzen tegen elkaar, met het raam ertussen.

Dag, zegt Jip.

Dag, zegt Janneke. En dan moet zij weer naar bed.

En Jip gaat naar huis en roept: Ik heb toch met Janneke gespeeld.

Wat? zegt moeder, stoute jongen!

Door het glas heen, zegt Jip.

En dan lacht moeder weer.