Tien rode nageltjes en een rode neus

 

In de slaapkamer staat een tafeltje. Dat tafeltje is van Jannekes moeder. En op dat tafeltje staat een flesje. Dat flesje is ook van Jannekes moeder. Er zit iets in en het is rood.

Wat is dat? zegt Jip.

Dat is nagellak, zegt Janneke. Als moeder uitgaat doet ze dat op haar nagels. Dat is erg mooi. Kan het open? vraagt Jip.

Ja, het kan open, kijk maar. En er zit een klein kwastje in. Kijk zo. En Janneke laat het zien. Ze doet een beetje lak op haar nageltje.

Mooi, zegt Jip. Ik ook. En deze vinger ook. En de pink ook. En nu de duim nog.

Nou ik weer, zegt Janneke. Het is een leuk spelletje en na een poosje hebben Jip en Janneke allebei rode nageltjes. Allebei tien rode nageltjes. Er zit nog meer in, zegt Jip.

Maar onze nagels zijn op, zegt Janneke. Zullen we Beer zijn nagels ook rood maken?

Maar Beer heeft geen nagels. Hij heeft wel een neus. Een zwarte neus.

Wil jij een rode neus hebben, Beer?

Beer zegt niets. Hij vindt het dus goed.

En Jip maakt de neus van Beer rood. Helemaal rood. 

Het staat gek. En het glimt zo.

Kan het er nooit meer af? vraagt Jip.

Nooit meer, zegt Janneke.

Maar dan komt moeder. En ze lacht en ze is boos tegelijk. Jullie booswichten, zegt ze. En ze neemt een ander flesje en een stukje watten. En ze veegt al het rood eraf. Al het rood van alle twintig nageltjes. En van Beer z’n neus.

Ziezo, zegt moeder. En nooit meer aan dat flesje komen.

Nooit meer, zeggen Jip en Janneke.