>

 

Takkie draagt alles

 

Kijk eens, zegt de boerin. Hier heb ik vier eitjes. Voor ieder twee. Neem ze maar mee.

Ze geeft Jip twee eitjes en ze geeft Janneke twee eitjes.

Dank u wel, zeggen Jip en Janneke.

Wacht, zegt de boerin. Ik heb nog een klein mandje. Een mandje van paaseitjes. Dat mag je hebben.

Jip en Janneke doen de eitjes in het mandje. En ze gaan naar huis.

Jip zegt: Takkie moet het mandje dragen. Dat kan hij best.

Ja, zegt Janneke, dat kan hij best. Hij draagt de krant ook altijd. Hij kan de krant binnenbrengen.

Takkie, roept Jip. Zoete Takkie. Brave Takkie. Hier, draag dit maar voor het baasje. Netjes in je bek houden.

En Takkie is een heel verstandig hondje. Hij begrijpt het best. Hij draagt het mandje heel voorzichtig.

Zie je wel, zegt Janneke, het gaat best. Wij hoeven nooit meer iets te dragen. Takkie doet het voor ons.

Ze zijn al bijna thuis.

En dan gebeurt er ineens iets. Er vliegt een vogeltje heel laag over de weg. Een vogeltje dat fladdert. Waf waf! roept Takkie. En hij rent het vogeltje achterna.

O, o, o! Takkie heeft het mandje laten vallen. Daar liggen de vier eitjes. Twee zijn er helemaal kapot. En twee zijn er nog heel. En het mandje is vies en nat en geel.

Takkie! gilt Jip. Takkie!! Kom dadelijk hier!

Takkie draait zich om. Het vogeltje is al lang weggevlogen. En Takkie komt heel langzaam naar Jip toe. Hij heeft zijn staart tussen de pootjes. Hij is een treurig hondje.

Stoute hond, zegt Janneke.

Stoute hond, zegt Jip.

Arme Takkie kwispelt. Hij weet het best. Hij weet heel goed dat hij stout is. En dat hij het mandje niet mocht laten vallen. Maar hij is ook maar zo’n klein hondje.

Thuis zegt de moeder van Jip: Kom maar, ik zal het mandje netjes schoonmaken. En jullie hebben ieder toch nog één ei. En Takkie kan het niet helpen. Takkie kan wel de krant dragen. Maar geen eitjes.

Dat weten ze dus alweer.