6

William de Bezoeker keek uit over de cryogenische afdeling en zag een bekend blond hoofd. Hij begon onwillekeurig te glimlachen. Hij ging de stalen trap af en liep over de werkvloer. Harmy had hem blijkbaar zien aankomen en ze bleef met het dienblad in haar handen staan wachten. William knikte haar verlegen toe. 'Hallo.'

'Ja, hallo. Hoe gaat het met je?'

'Goed, goed.' Hij glimlachte. 'Ik wil je nog een keer bedanken voor je hulp. Zonder jou zou ik "bepaald" zijn gebleven - waarschijnlijk voor heeltijd.'

Ze giechelde. 'Voor altijd, Willie. Maar moet je jou eens horen! Je bent hier nog maar een week en je Engels is al beter dan het mijne! Jullie leren snel.'

William knikte. 'We moeten de hele tijd oefenen. Hoe gaat het met je?'

'Goed. Net als altijd. Kun je een beetje met die man samenwerken? Hij scheen niet zo blij met je te zijn.'

William haalde zijn schouders op, ook zo'n gebaar dat hij van de mensen had overgenomen. 'Caleb Taylor is een goede werker. Hij heeft veel verstand van de installaties. Maar ik geloof niet dat hij erg op ons gestold is.'

'Gesteld. Behandelt hij je goed?'

William haalde zijn schouders op. Harmy's gezicht betrok. 'Dat is jammer. Ik weet hoe het is om ergens te werken waar ze allemaal een hekel aan je hebben. Ik had een keer een baas die ...'

Op dat moment knalde er een explosie door de lucht, en de grond trilde onder hun voeten. Er gilde een claxon. William sprong instinctief tussen de vrouw en de explosie, maar ze stonden zo ver weg dat ze geen gevaar liepen. William zag meteen dat het zijn eigen werkterrein was!

Hij begon er op af te rennen en baande zich een weg langs in paniek geraakte mensen en Bezoekers. Hij had met Caleb Taylor en Gus Jennings gewerkt - en die stonden hier niet in de menigte!

'Caleb!' riep hij.

Toen William de trap naar de loopbrug bereikte, stroomden er wolken bevroren damp en supergekoelde gassen uit het luikgat. Er verscheen een gestalte in de opening - Gus Jennings! De zwaar gebouwde man wankelde naar buiten en hij bewoog zijn mond alsof hij schreeuwde, maar het bulderen van het gas was zo oorverdovend dat zelfs de alarmsirenes werden overstemd. Jennings was met wit ijs bedekt. Op het moment dat William de trap begon te beklimmen, wankelde Jennings naar voren en sloeg met zijn hand tegen een van de stalen buizen.

Zowel William als Jennings stonden verbijsterd toe te kijken hoe de schok het vlees verbrijzelde alsof het glas was. Jennings hield alleen een bloederig stompje over. William was nu zo dichtbij dat hij hem kon horen schreeuwen.

Zodra hij Jennings had bereikt en 'Caleb?' schreeuwde, zakte de man in elkaar. Bill Graham, een van zijn collega's, ving hem op.

'Caleb is nog daar binnen!' Hij legde Jennings op de loopbrug en riep naar de mannen beneden: 'Bel een ambulance, verdomme!' Graham keek William weer aan. 'De vloeibare stikstof is door de binnensluiting gesprongen - niemand kan daarlangs om bij hem te komen!'

William stapte over Jennings heen, op weg naar het luik en de gaswolken. Achter zich kon hij Graham horen schreeuwen: 'William! Stop! In godsnaam!'

William aarzelde een ogenblik maar haalde toen diep adem en dook naar binnen.

Graham keek hem verbijsterd na, maar voelde toen een hand op zijn schouder. 'Wat gebeurt er?'

Het was Steven. Graham maakte een hulpeloos gebaar. 'Caleb is daar binnen en William is naar hem toe!'

'Wat?' Steven keek in de duisternis van het luik en zijn gezicht nam een harde uitdrukking aan.

Graham deed zijn jas uit en legde hem over Jennings heen. Jennings was bewusteloos maar hij kreunde nog. 'Het moet daar binnen wel honderd graden beneden het vriespunt zijn - ze zijn er alle twee geweest. Geen mens zou ...' Graham maakte zijn zin niet af, want hij keek verschrikt in de ogen van Steven. Die ogen waren hard en koud.

Opeens hoorden ze allemaal geschreeuw, en ze draaiden zich om en zagen William met Caleb Taylor in zijn armen uit het luikgat komen. De oudere man scheen nauwelijks nog bij bewustzijn te zijn. Over zijn donkere gezicht en haar lag een laagje ijs. Hij huiverde over zijn hele lichaam.

Bill Graham kwam snel naar William toe om deze te helpen Caleb naar de loopbrug te laten zakken. De Bezoeker scheen niets te mankeren, afgezien van een aantal grote vuilwitte blaren op zijn gezicht en handen. Graham wierp een snelle blik naar Jennings - en toen naar Caleb. Hoewel beide mannen met een laagje ijs waren bedekt en hun huid hadden opengeschuurd, vertoonde geen van tweeën zulke grote blaren.

William, die Graham naar zijn gezicht zag kijken, wendde zich vlug af. Steven boog zich over hem heen, zodat Bill de technicus niet meer kon zien.

'De ambulance komt eraan!' Meteen daarop hoorden ze het loeien van de sirene en het gieren van de remmen. Graham keek naar beneden en zag de ziekenbroeders uit de wagen springen. 'We hebben hier drie brancards nodig!' schreeuwde hij naar beneden.

'Ga maar zitten, William,' zei hij. 'De ambulance is er. Heb je veel pijn?'

William bleef voorover gebogen zitten. Zijn stem klonk nog vreemder dan gewoonlijk - een schelle maar gedempte klank. 'Nee. Ik voel me goed.'

'Ik neem hem mee naar het luchtschip,' zei Steven. 'Onze dokters kunnen dit wel behandelen.'

'Denk je niet.. .'Graham zag de blik in Stevens ogen en hield meteen zijn mond. Misschien kwam het door de bevroren damp uit het luikgat dat hij plotseling heftig begon te beven.

Dr Benjamin Taylor zat gespannen in zijn microscoop te turen. Ruth Barnes zat tegenover hem in het laboratorium proeven te etiketteren. De deur vloog open en dr Metz kwam binnen. 'Waar zijn die cultures, Ruth? Ik heb ze nu nodig!'

Ben keek naar de vrouw van middelbare leeftijd en zag haar schrikken van Metz' bruuske stem. 'Ze zijn nog niet terug van Pathologie, doctor.'

Taylor zag Metz' blik verduisteren en nam het vlug voor Ruth Barnes op. 'Ze lopen daar een heel eind achter, dr Metz.'

Ruth knikte. 'Ik heb gehoord dat twee van de belangrijkste onderzoekers daar vandaag niet zijn komen opdagen. Ze hebben niet eens gebeld!' Ruth klonk diep verontwaardigd.

Metz kneep zijn lippen samen. 'Wat vreemd. Wie zijn het?'

'Morrow en Prentiss.'

'Misschien is er een goede reden ...' begon Ben, maar toen ging de telefoon. Hij nam op. 'Met dr Taylor.'

Hij herkende de stem van Juliet Parrish maar kon zich niet herinneren dat hij haar ooit zo nerveus had meegemaakt. 'Ben, kom meteen naar de spoedgevallenkamer. Ze hebben zojuist je vader binnengebracht.'

Toen ze alle drie in de spoedgevallenkamer waren aangekomen, was Caleb vaag bij bewustzijn. Ben greep de hand van zijn vader vast en liet zich door de ziekenbroeder vertellen welk ongeluk er op Richland was gebeurd. 'Hoe is hij daar uitgekomen?' vroeg Ruth.

'Het schijnt dat een van de Bezoekers hem naar buiten heeft gedragen,' antwoordde de ziekenbroeder. 'Hij had geluk. Die supergekoelde gassen worden bij een temperatuur van meer dan honderd graden onder nul bewaard. Ik snap niet hoe die knaap daar naar binnen kon gaan - je zou verwachten dat hij binnen een paar seconden in een ijspegel was veranderd.'

Ruth boog zich voorover en keek naar Calebs jasje. Er zaten vuilwitte vlokken op - een restant van de chemische stof? vroeg ze zich af. Ze nam een steriel reageerbuisje en een pincet en deed een paar van de grotere vlokken in het buisje. Ze was van plan ze later onder de microscoop te bestuderen.

Het lijkt wel huid, dacht ze. Maar toch net iets anders ... Zou het de huid van een Bezoeker zijn? Dat zal Rudolph interesseren. Ze draaide zich om, maar hij was niet meer in de kamer.

Caleb kreunde, en zei: 'Ben?'

'Ik ben er, pa. Je redt het wel.'

Ruth draaide zich om en liep op haar tenen de kamer uit, met het reageerbuisje in haar zak.

-

Terwijl de middagzon zijn schouders onder de oude versleten trui verwarmde, liep Abraham Bernstein in een bezadigd tempo over straat. Hij werd vergezeld door Ruby Engels van de overkant. Ze was weduwe en ze liepen elke dag heen en terug naar het winkelcentrum. Daar kochten ze bijna nooit iets - hun pensioentjes waren al nauwelijks voldoende voor de noodzakelijke levensbehoeften. Maar het was een mooie wandeling.

Abraham keek op naar een klein Bezoeker-luchtschip dat over hen heen vloog. 'Er komen er steeds meer bij,' zei hij.

Ruby knikte. 'Ze vallen je niet eens meer op. Gewoon een kwestie van wennen.'

Abraham schudde zijn hoofd. Hij keek naar twee Bezoekers die achteloos op de hoek van de straat stonden. 'Al die uniformen. En het worden er steeds meer. Ik hou niet van uniformen.'

Ruby pakte zijn hand vast en gaf er een kneepje in. 'Abraham, de oorlog is bijna veertig jaar geleden.' Ze drukte haar vingers tegen zijn arm, op de plaats waar het vervaagde getatoeëerde nummer zat. 'Dit - en alles waar het voor staat - hoort bij het verleden. Je moet er niet altijd aan denken. De oorlog is voorbij.'

Bernstein haalde zijn schouders op. 'Misschien heb je wel gelijk, Ruby. Evengoed - ik hou niet van uniformen. En het worden er écht steeds meer.'

Met een zucht veranderde Ruby van onderwerp. 'Wat doetje kleinzoon tegenwoordig?'

'Leuk geprobeerd, Ruby. Maar je hebt het verkeerde onderwerp gekozen. Daniël... Daniël.' Abraham schopte mismoedig tegen een steentje. 'Hij is zijn baan in de supermarkt kwijtgeraakt. Toen er geld uit de kassa ontbrak, dacht hij dat ze hem de schuld gaven, dus hij nam zijn ontslag voordat ze iets konden zeggen. Ik ben de tel kwijt geraakt van alle keren dat hij ontslag heeft genomen.'

'Abraham.' Ruby durfde haar metgezel niet aan te kijken. 'Zou het kunnen dat Daniël... schuldig was?'

In plaats van de heftige ontkenning die ze had verwacht slaakte Abraham weer een zucht. 'Ik weet het niet, Ruby. Het is mijn eigen vlees en bloed, en ik kan natuurlijk niet geloven dat hij een dief is. Maar ... hij heeft zich nooit goed kunnen aanpassen.'

Ze gaf een klopje op zijn schouder. 'Je moet wat geduld met hem hebben, Abraham! Hij is nog maar zeventien.'

'Maar zo is hij al jaren! Op school wilde hij niet deugen ... had bijna geen vrienden ... verandert steeds weer van baan

'Zei je laatst niet dat hij bij die club van Bezoekers-vrienden was gegaan?'

Abraham was niet bepaald enthousiast. 'Ja.'

'Nou, misschien vindt hij daar wat hij zoekt. Hij heeft zijn draai nog niet gevonden. Wacht maar af. Misschien komt het wel goed met hem.'

Abraham Bernstein leek er niet erg gerust op te zijn. Er ging weer een luchtschip van de Bezoekers over hen heen en tegelijk daarmee trok er een grote schaduw over de straat.

-

Michael Donovan zat naast de bestuurder van het Bezoeker-schip en keek omlaag naar de straten beneden hem. Hij zag een oudere man en vrouw lopen. Hij wierp een blik op een groot, imposant huis met een prachtige tuin. Eleanors huis. Op het voorste gazon stond een ander Bezoeker-schip te wachten.

Zijn piloot, een Bezoeker-officier genaamd Martin, wierp ook een blik op het schip. 'Dat is Stevens schip. Ik heb gehoord dat onze leider daar veel over de vloer komt.'

Donovan glimlachte. 'Ze kan erg hartelijk zijn.' Hij wist niet zeker of Martin wist dat mevrouw Dupres zijn moeder was. Het was mogelijk - aan zijn insignes te zien had Martin een vrij hoge rang. Als de Bezoekers op mensen leken, zouden ze onder elkaar ook wel roddelen.

Donovans oog viel op een glimmend voorwerpje achter de stoel van de piloot en hij pakte het op. Het was ongeveer tien centimeter lang en ruim een centimeter dik, en het was gemaakt van een kristallijne substantie en voorzien van een metalen handvat dat van goud zou kunnen zijn. In de smalle zijkanten zaten kleine inkepingen. Donovan had het gevoel dat het een soort sleutel was.

Hij richtte zich op en wilde Martin vertellen wat hij had gevonden maar stopte het toen in zijn zak. Sean, dacht hij. Ik heb niets om voor hem mee te nemen - dit zal hij fantastisch vinden!

'Waar woont je zoon?' vroeg Martin.

'In een klein plaatsje even buiten Los Angeles,' antwoordde Donovan.

'Woon jij daar ook?'

Mike had het gevoel dat zijn keel werd dichtgesnoerd, maar hij besefte dat Martin niets met zijn vraag bedoelde. 'Niet meer,' zei hij. 'Mijn vrouw en ik zijn gescheiden. Mijn zoon woont bij zijn moeder.'

'Waar woon jij dan, Mike?' vroeg Martin.

Donovan keek uit het raam. 'Ik heb geen vaste woonplaats. Ik volg het nieuws, zou je kunnen zeggen. In Los Angeles logeerde ik bij een vriendin.'

'O. Ik heb ons doel in zicht. Waar wil je neergezet worden? Bij het huis van je zoon?'

'Nee, ik wil een wagen huren. Ik ga een paar dagen met Sean kamperen, en ik heb vervoer nodig.' Hij tuurde naar voren. 'Dat daar lijkt me een parkeerterrein ...' Hij wees. 'Kun je me daar afzetten?'

'Natuurlijk.' Donovan zag hoe de piloot het schip nauwkeurig naar de landingsplaats bracht. Vergeleken met een vliegtuig zijn deze dingen een makkie, dacht hij.

Ze landden precies op de gewenste plaats. 'Bedankt voor de lift, Martin.' Donovan pakte vlug zijn spullen bij elkaar. Martin hielp hem met uitladen en keek nieuwsgierig naar de rugzak en naar de slaapzak in de nylon hoes.

'Graag gedaan, Mike. Ik vond het prettig je te ontmoeten.' Ze gaven elkaar een hand. Donovan was er inmiddels aan gewend geraakt dat de huid van de Bezoekers koel aanvoelde. Het viel hem niet meer op.

Even later was het luchtschip weer opgestegen en had Donovan een kleine gele sportwagen gehuurd. Hij reed de Western Avenue in en hoorde meteen al opgewonden kreten: 'Pa! Hé pa!'

Donovan grijnsde en begon te wuiven. 'Hallo, Sean!' Er stonden twee jongens op hem te wachten, en Mike herkende Josh Brooks, Seans beste vriend. 'Hallo, Josh!' Hij reed naar de kant van de weg en stopte. Hij had het portier nog maar nauwelijks opengedaan of Sean vloog al in zijn armen. Donovan hield Sean stevig vast en kon voelen dat Sean hem even erg had gemist als hij zijn zoon.

Sean trok zijn vader aan zijn arm naar het grasveld mee. 'Moet je eens kijken wat Josh heeft!'

Josh was ongeveer dertien, een jaar ouder dan Sean en een halve kop groter. Ze werden vaak voor broers aangezien - ze hadden alle twee donker haar en sproeten. Sean wees trots naar een model van een Bezoeker-luchtschip. 'Zie je, pa?' riep hij opgewonden uit. 'Kijk maar! Het patrouilleschip ... en de poppetjes.' Hij pakte twee kleine figuurtjes in rode overalls op. 'Hier heb je de Opperbevelhebber, en dit is Diana ...'

Mike schudde grijnzend met zijn hoofd. 'Zouden ze hier royalty's voor krijgen?'

Sean zette de figuurtjes zorgvuldig weer op hun plaats in het luchtschip. 'Hij heeft thuis een Moederschip!'

'Ik heb ze allemaal!' zei Josh.

Sean keek op. 'Mag ik ze ook hebben, pa? Ma zei dat we het geld niet hebben...'

Donovan probeerde niets van zijn ergernis te laten blijken. Hij had zich nooit tegen het betalen van alimentatie verzet, en hij had het geld altijd op tijd overgemaakt. En iedere keer dat hij wist dat Sean iets extra's wilde hebben, had hij gezorgd dat het geld er kwam. Ze had het me kunnen vertellen, dacht hij, dan had ik die modellen voor hem gekocht. 'Nou, ik zal er met je moeder over praten. Maar intussen,' zei hij, terwijl hij het kleine kristallen en gouden sleuteltje uit zijn zak haalde, 'heb ik dit voor je meegebracht.'

Sean nam het voorwerpje van hem aan en keek er nieuwsgierig naar. 'Wat is het, pa?'

Mike haalde zijn schouders op. 'Gewoon iets wat ik uit een patrouilleschip heb meegenomen.' Hij hoorde achter zich een deur opengaan en was zich ervan bewust dat Marjorie, zijn ex-vrouw, naar hen stond te kijken. Hij hoefde zich niet om te draaien om de uitdrukking op haar gezicht te zien -die was altijd hetzelfde.

Sean sperde zijn ogen wijd open. 'Uit een echt patrouilleschip?'

'Ja.'

'Je bedoelt dat het van de Bezoekers zelf is geweest?' Sean hield het voorwerp eerbiedig omhoog. Josh boog zich met ontzag naar voren.

'Wow! Laat mij eens kijken, Sean!'

Sean duwde zijn hand weg. 'Straks, Josh.'

Op dat moment hoorde Donovan de stem van Marjorie. Ze klonk nogal kwaad. 'Jongens, de pizza is klaar. Kom binnen.'

Sean stond op. 'Ga je mee, pa? Ik moet nog wat inpakken ...'

'Ik kom zo, jongen. Gaan jullie maar vast vooruit.' Donovan slenterde achter de jongens aan. Marjorie zag er goed uit, vond hij, ze was een paar pond afgevallen.

Sean liet haar de sleutel van de Bezoekers zien. 'Kijk eens, ma! Het komt uit een patr

Haar stem klonk koud als ijs. 'Je eten wordt koud.'

Sean verloor iets van zijn enthousiasme. Hij draaide zich om, begon naar binnen te sjokken en keek nog een keer achterom naar zijn vader. Mike knikte hem bemoedigend toe.

Marjorie bleef in de deuropening staan en zelfs van deze afstand kon Donovan zien hoe gespannen ze was. Hij was kwaad omdat ze Sean op die manier had behandeld. Het enige dat hij had gedaan was een cadeautje voor zijn zoon meebrengen. 'Hallo,' zei hij.

Ze gaf geen antwoord maar bleef met haar armen over elkaar staan.

Hij zuchtte. 'Wat is er nu weer?'

Ze maakte een hulpeloos gebaar. 'O, niets. Het is alleen een beetje moeilijk om te wedijveren met iemand die in ruimteschepen rondvliegt.'

Donovan voelde zich even hulpeloos als zij. 'Maggie, wat moet ik dan doen? Mijn werk opgeven? En waarom zou jij met me wedijveren, Marjorie?' Hij had haar die vraag al zo vaak gesteld. 'Het is krankzinnig! Waarom voel jij je altijd minderwaardig als ik ergens succes mee heb? Waarom doe je zelf dan niets? Iets waar je trots op kunt zijn. Hoe zit het met je studieplannen? Je weet dat ik je het geld zou lenen - welnee, ik zou het je géven! En ...'

Ze onderbrak hem door haar hand op te steken. Ze klonk even vermoeid als Mike zich voelde. 'Alsjeblieft. Niet opnieuw.'

Donovan keek haar aan en besefte dat ze elkaar niets meer te zeggen hadden, en dat was nog het ergste van alles.

-

Juliet Parrish zette haar witte Volkswagen voor het huis van Ruth Barnes neer. Boven hun hoofd hoorden beide vrouwen het vage suizen van een patrouilleschip. 'Dat meen je niet!' riep Juliet uit. 'Heb je echt huidmonsters van een Bezoeker? Hoe kom je daaraan?'

Ruth glimlachte. Toen ze Bens vader binnenbrachten, zaten er witte vlokjes op zijn overhemd en jasje. Die heb ik meegenomen.'

'Heb je ze al kunnen bestuderen?'

'Heel even maar. Toen kwam dr Metz binnen met een paar cultures die hij meteen op glaasjes wilde hebben. Ik had vandaag veel extra werk, want er zijn twee mensen niet komen opdagen.'

'Nou?'

'Ze leken niet op huid, Juliet. Tenminste niet op menselijke huid. Ik kon helemaal geen cellen vinden - het was helemaal glad. Te glad.'

'Verdomme!' Juliet sloeg zachtjes met haar vuist op het stuurwiel. 'Had ik het maar eerder geweten, dan had ik ook even kunnen kijken! Nu zal ik tot morgen moeten wachten.' Ze keek Ruth glimlachend aan. 'Dr Metz zal je vreselijk dankbaar zijn.'

Ruths glimlach verdween. 'Ik moet gaan. Bedankt voor de lift, Juliet.'

Juliet stak haar hand uit en pakte de arm van de oudere vrouw vast. 'Ruth ... wat heb je? Heb ik iets verkeerds gezegd?' Ruth schudde haar hoofd en keek een andere kant op. Juliet ging na wat ze allemaal had gezegd, en plotseling drong het tot haar door. 'Ruth, het is dr Metz, nietwaar? Je ... houdt echt van hem?'

Ruth beet op haar lip en glimlachte flauwtjes.

'Weet hij het?' vroeg Juliet.

De laborante schudde haar hoofd. 'Nee. Voor hem hoor ik gewoon bij de inrichting van het lab.'

Juliet gaf een klopje op haar arm. 'Nou, met ingang van morgenochtend zullen we het hem duidelijk proberen te maken. Hij moet maar eens beseffen dat er meer mooie dingen in het leven zijn dan alleen de Nobelprijs.'

Ruth glimlachte. Toen ik nog jonger was, dacht ik ook dat alles zo eenvoudig was, Juliet, dacht ze. Ze streek over de wang van de jongere vrouw en herinnerde zich dat haar eigen huid vroeger ook zo zacht en glad had aangevoeld. 'Je bent een schat, Juliet. Bedankt. Bedankt voor alles.'

Ruth stapte uit de wagen, wuifde nog even naar Juliet en hoorde de Volkswagen wegrijden. Terwijl ze haar sleutels pakte, liep ze naar de voordeur van haar huis. Plotseling wilde ze dat ze Juliet had verteld waar ze de huidmonsters had verborgen ...

Ruth Barnes stapte haar huis binnen en deed de deur achter zich dicht. Daardoor kwam ze oog in oog te staan met de man die zich achter de deur verborgen had gehouden.

Voordat het goed en wel tot Ruth was doorgedrongen dat hij het uniform van de Bezoekers droeg, keek ze al doodsbang naar het wapen in zijn hand. Het leek niet op alle andere wapens die ze ooit had gezien, maar aan de manier waarop het op haar gericht bleef kon ze zien dat het een wapen was.

Het was of al haar adem uit haar longen was gezogen, alsof ze een van die vreselijke nachtmerries uit haar kindertijd meemaakte, waarin ze probeerde te gillen maar daar niet toe in staat was. Ruth sperde haar mond open, zag zijn vinger bewegen ...

Er volgde een schel geluid met een gedempte trilling, en een blauwe lichtflits. Eerst dacht Ruth dat hij haar had gemist, want ze voelde geen pijn. Toen drong het tot haar door dat ze viel en viel en onbeheerst begon te kronkelen...

Alles voor haar ogen spatte uiteen in een zwarte duisternis met rode vlekken, en toen was alles weg. Toen haar lichaam tegen de vloer smakte, kon ze dat niet eens meer voelen.