84
Marian liep om het rijtjeshuis heen naar de achtertuin. Die lag achter een weelderige heg. Thona’s raam lichtte op in het donker als een scherp, geel vierkant. Onder het raam stond een grote plastic kist. Ze klom erop en keek ongerust naar binnen. De kamer was leeg. De poster van 101 Dalmatiërs hing op het roze behang met de witte stippen en de groene blaadjes. Annie lag niet op de vloer en ook niet in het bed. Marian klopte op het raam, maar er gebeurde niets.
Ze liep terug naar haar auto en belde opnieuw naar afdeling Dag en Nacht. Ook de verpleegkundige die nu opnam, antwoordde dat ze Annie niet had gezien. ‘Er is op dit moment een feest gaande voor de medewerkers…’
‘Ja, dat weet ik, maar ik geloof toch dat ze net nog op de afdeling is geweest, samen met een collega. Ik ben van de politie. Het is belangrijk.’
‘O, op die manier.’
‘Hebben jullie bewakingscamera’s?’
‘Ja, die hebben we. Als Annie hier geweest is, dan kan ik dat zien. Hoe laat was dat?’
‘Even voor twaalven, geloof ik.’
‘Zal ik je terugbellen als ik het heb nagekeken?’
‘Graag,’ zei Marian.
*
Annie zocht haar weg door het donker met de maan als enige lichtbron. Ze liep langzaam naar het bos door een smalle geul, een soort natuurlijk paadje door het veld. Plotseling gleed ze uit en ze schoof het laatste stukje naar beneden door de sneeuw. Haar rug en haar ene dij deden zeer. De grond was bedekt met lage, dichte heide en was deels sneeuwvrij vanwege de hoge dennen die er stonden. Haar handpalm bloedde. Ze kroop op handen en voeten verder. Toen zag ze een spuitbus liggen, half bedekt met sneeuw. Ze pakte het ding op en veegde het schoon. Er stond een plaatje van een doodshoofd op.
*
Marian reed de woonwijk uit, de doorgaande weg op. Het duurde lang voordat de nachtverpleegkundige terugbelde; ze hield het haast niet uit. Ergens in haar hoofd vormde zich een gedachte. Ze had iets gezien in Thona’s kamer toen ze daarstraks door het raam keek. Ze kon er niet opkomen, maar het besef dat er iets was lag als een strakke band rond haar hoofd. Welke details had ze gezien? Welke kleuren?
Ze dacht aan synesthesie, aan de vermenging van de zintuigen en het toekennen van kleuren aan dagen, maanden en namen. Maar dit was iets anders, een concrete kleur. Moest ze keren om opnieuw te gaan kijken?
Toen belde de nachtverpleegkundige. ‘Annie is hier inderdaad geweest,’ zei ze. ‘Ze kwam in haar eentje binnen en liep direct door naar de afdeling hierboven.’
‘Wat zit er op die afdeling?’ Marian zette haar auto aan de kant van de weg.
‘Het Regionaal Kenniscentrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie.’
‘Oké.’
‘Margrethe Moe kwam haar achterna en een poosje later gingen ze samen naar buiten. Margrethe ondersteunde Annie. Het zag eruit alsof ze zich niet goed voelde.’
‘Margrethe Moe? Kun je even kijken of je haar auto nog op de parkeerplaats ziet staan? Als je tenminste weet hoe die eruitziet.’
‘Ze heeft een zwarte bestelwagen. Ik loop nu de gang in. Nee, ik zie alleen mijn eigen auto staan. Maar misschien was ze op haar motor.’
‘Haar motor?’
‘Nee, het sneeuwt, dus dat zal wel niet. Wat is er eigenlijk aan de hand?’
‘Ik moet ophangen. Mijn accu is bijna leeg. Kun je me nu meteen Margrethe Moe’s mobiele nummer sms’en?’
Een zwarte bestelwagen en een motor. Was er sprake van een verband? Waarom was Annie naar het kenniscentrum gegaan? Zou ze daar in het register hebben gezocht? Had ze de namen gevonden van de mannen die op het briefje in de bijbel hadden gestaan? Ja, zo moest het gegaan zijn. En toen had Margrethe Moe haar overrompeld.
De nachtverpleegkundige sms’te haar het nummer. Marian googelde het en vond het bijbehorende adres. Het lag helemaal in Enebakk. Stormørkveien 1.
*
Tønnesen kwam de verhoorkamer weer binnen. ‘Er is een patrouillewagen onderweg naar Elly,’ zei hij en keek naar Myrtel Haugs onrustige handen. ‘Waarom is Glenn zo bang voor de politie?’
Myrtel Haug zweeg.
‘We moeten hoe dan ook een dna-test uitvoeren,’ zei hij.
‘Bij wie?’
‘Bij het skelet. We moeten de botresten analyseren.’
Iets in Myrtels gezichtsuitdrukking deed de rillingen over zijn rug lopen. Daar kwam de aap uit de mouw. Myrtel Haug was doodsbang.
*
Annie was in gevaar, daar ging Marian helder van denken. Als een bliksemflits schoot het beeld van Thona door haar hoofd: haar ogen, haar dunne, blonde vlechtjes, haar lachende mond zonder voortanden, haar witte jurk, haar roze maillot, haar te grote schoenen en haar sokken met kanten randjes. Marian hield haar adem in. Er draaide langzaam een film in haar hoofd – achterwaarts. Eerst het einde en toen pas het begin. Ze zag haar eigen verbaasde blik in de achteruitkijkspiegel. Het besef doortrok haar hele lichaam. Het was alsof haar hippocampus, het hersengebiedje in haar slaapkwab, een gordiaanse knoop was die plotseling ontward werd. De waarheid boorde zich in haar bewustzijn. Ze herinnerde zich woordelijk wat Elly had gezegd toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten in de volkstuin: Toen ik nog bij mama woonde, had ik een kamer met roze behang, met witte stippen en groene blaadjes erop.
*
Het was alsof alle lucht uit de kamer was verdwenen. Het dna uit de botresten analyseren, had hij gezegd. De waarheid zou ontdekt worden, het spel was uit. Myrtel pulkte een stukje kauwgom van het tafelblad. Nu zouden ze de gevolgen van hun daden onder ogen moeten zien. Ze had zichzelf altijd beschouwd als berekenend en cynisch, maar ook zij had gevoelens. Een aaneenschakeling van gebeurtenissen zou aan het licht komen, waarna straf, boete en ouderdom zouden volgen. Ze verlangde terug naar de eenzaamheid en het ritme van de dagen in de tuin. Ze herinnerde zich de gebeurtenissen alsof ze in haar geheugen waren gebeiteld. Tønnesen moest eens weten. Hij had er geen flauw benul van hoe de vork in de steel zat. ‘Mag ik even een peuk gaan roken?’
‘Nee, nu niet,’ zei hij. ‘Ik geloof dat er nog een derde versie is. Marian denkt dat ze Elly heeft ontmoet. Maar dat is Elly niet, hè?’