82
Marian rende de trap af naar de receptie. De liften waren bezet – Cato was intussen vast alweer onderweg naar de afdeling – en ze wilde niet blijven staan wachten tot er een kwam. Annie had haar telefoon niet opgenomen. Tønnesen zou verder praten met Myrtel. Marian had hem een korte samenvatting gegeven van het verhoor. De advocaat was nu echt onderweg.
Annie was niet in de receptiehal. Marian kreeg het ijskoud. Ze googelde het telefoonnummer van afdeling Dag en Nacht en belde erheen. Annie had haar net nog aan de telefoon verteld dat ze op haar werk was. De verpleegkundige die opnam zei dat ze Annie niet had gezien. Er klopte iets niet. Had Annies collega haar misschien naar huis gebracht? Was die collega er überhaupt wel geweest?
*
Margrethe glimlachte naar Annie. De politie mag hier niet komen. Ze kon Annie hier niet ombrengen. Het verhaal dat de politie te horen zou krijgen, ging als volgt: Margrethe had Annie mee naar huis genomen omdat die ingestort was en niet naar het politiebureau wilde.
Toen had ze Annie weer teruggebracht, maar op het moment dat ze de snelweg op wilde rijden, zei Annie dat ze moest overgeven. Margrethe was gestopt om haar te laten uitstappen. Zelf was ze in de auto blijven zitten, want ze had niet in de gaten gehad dat Annie eigenlijk iets anders van plan was. Annie was de weg op gerend en had zich voor een auto geworpen. Het was allemaal zo snel gegaan. Ze was op slag dood en Margrethe was helemaal in shock. Maar haar viel niets te verwijten, toch?
Ja, dat zou ze zeggen. Nu moest ze Annie alleen nog in het busje zien te krijgen en haar naar de snelweg rijden. Daar moest het ongeluk dan plaatsvinden. Ze zou Annie bedreigen met het mes en haar dan de weg op duwen.
‘Ik breng je naar het politiebureau. Ik ga je tas halen en ik moet nog even naar de wc. Wacht jij hier maar.’
Annie knikte. Ze voelde plotseling weer de neiging om te schreeuwen, maar ze wist zich te beheersen en gedurende een fractie van een seconde was haar hoofd helemaal helder. Dit was een valstrik. Ze moest hier weg. Frank en zijn hond waren nergens te bekennen. Ze voelde aan de deur naast het glazen hok. Die was niet op slot.
Ze rende naar de garagedeur. Ze drukte op de knop aan de muur. Er klonk een luid gebrom en de trekveren piepten en knarsten. Ze boog voorover en rende onder de deur door naar buiten.
*
Marian liep over de oprit van het politiebureau naar haar auto. Plotseling had ze voor het eerst sinds tijden weer hoofdpijn. Ze droeg geen jas over de trui met de V-hals. Het was koud. Ze belde Annie opnieuw, maar kreeg weer geen gehoor. Ze opende de achterklep van haar auto en vond een oude plaid in de achterbak, die ze over de besmeurde bestuurdersstoel uitspreidde. In het dashboardkastje vond ze wat papier om de modder mee van het stuur te vegen. Birka kwam overeind op de achterbank. Marian pakte een oudbakken bolletje uit de zak op de bijrijdersstoel, nam een paar happen en slikte ze door. Toen reed ze richting Nordstrand, naar Annies rijtjeshuis.
*
Ze keek om zich heen, dacht even na en rende toen naar links, langs de bestelwagen en het paaltje met de brievenbus. Frank en zijn hond zouden vast terugkomen uit de richting van de grote weg. Ze keek over haar schouder, maar Margrethe was haar niet gevolgd. Ze belde aan bij het bruine huis, maar daar werd niet opengedaan, dus rende ze eromheen. Aan de zijkant van het huis lag een veld dat afliep richting de bosrand. De omgeving was wit en bevroren. Ze zag een kelderdeur in de hoge fundering van het huis en rukte aan de klink, maar de deur zat op slot.
*
Piketadvocaat Marie Sagen trok haar jas strakker om zich heen en haalde haar legitimatie door de lezer. Ze haastte zich door de receptiehal. De hakken van haar zwarte laarzen tikten op de vloer. Ze drukte haar aktetas tegen haar borst en nam de lift naar de vierde verdieping.
Vanachter de glazen wand zag Tønnesen een blonde vrouw in een bontjas aan komen lopen. Ze had een zilverkleurige aktetas bij zich van een of ander duur merk. Dat moest Marie Sagen zijn. Ze wisselde een paar woorden met Isaksen en Salman en liep toen naar de deur van de verhoorkamer.
De jonge politiemedewerker liep de kamer uit en de advocaat ging zitten, begroette Myrtel en bracht haar kort en bondig op de hoogte van haar rechten. Het duivenvrouwtje luisterde amper. Tønnesen nam het weer over: ‘Waar heb je Thona verstopt tijdens het politieonderzoek?’
Ze keek hem strak aan. ‘Ik praat alleen met Marian Dahle. Wat mot ik hier nou mee, mevrouw de advocaat? Ik heb niks misdaan.’
‘De politie heeft destijds honden ingezet, maar die vonden niets,’ vervolgde Tønnesen. ‘Waar hield je haar verborgen?’
‘Op de zolder van ’t duivenhok.’ Myrtel haalde haar vingers door haar vettige haar. ‘Daar is ’n extra ruimte, met ’n luik d’rvoor. Daar heb Glenn het meiske neergelegd, in ’t zeil. Paste precies. Toen hebben we ’t handvat ’r afgeschroefd, zodat je niet zag dat ’t een luik was. Doordat die vogels zo stonken, kon je het lijk heel niet ruiken. De smerissen kwamen met honden, maar die beestjes benne niet erg snel van begrip. Honden blijven honden. De kelder heb ik geboend met ammoniak. Dieren kennen niet tegen die lucht. Toen heb ik de tafel op het luik gezet, met wat etensresten erop. De hond die het huis moest doorzoeken maakte niks geen geluid en vrat gewoon het eten op. Toen trok de smeris hem daar weg. Kerels en honden – ’t zijn allemaal ezels.’
‘En Elly?’
‘Die heb ik naar bed gestuurd. Ik heb de politie verteld dat ze de griep had.’
‘En toen heb je Thona begraven? In je eentje?’
‘Ja. Glenn heb ’r niks mee te maken. Hij is onschuldig. Maar ik deed ’t pas twee weken later, nadat we bij m’n zus waren geweest. Toen stonk het lijk nog erger dan verrot hooi en duivenkak bij mekaar.’