3
Toen Andreas Lindeberg door de portiekdeur naar buiten liep, dacht hij aan het woord ‘fluweelzwart’. Zo zag de avondhemel er nu uit. En dat zachte fluweel vlijde zich langzaam over de gevels. Alles vervaagde, scheuren en vuil waren niet meer te zien. De deur sloeg met een klap achter hem dicht. Herfstavonden hadden een eigen soort echo. Morgen was het 1 september. Hij hield meer van de herfst dan van de zomer; die was te licht, te warm, te doorzichtig – zonder schaduwen, met ijle lucht en een kleurloze hemel. Hij las het nieuws op zijn iPhone, maar zag toen plotseling de motorrijder. Die was een eindje verderop in zijn leren pak met integraalhelm bezig zijn motor – een zwarte bmw r-nogiets – tussen twee auto’s te parkeren. Hij nam de man, die aan de zware kant was, eens goed in zich op; zulke strakke pakken stonden niet iedereen goed. Hij droeg een heuptas om zijn middel. Er werd hier in de wijk gevochten om de gratis parkeerplaatsen; uit de wijde omgeving kwamen mensen parkeren in de Gustav Bloms gate. Er klonk een klak toen de man zijn standaard uitklapte. Andreas voelde zich opeens niet op zijn gemak. Hij had die motorrijder eerder gezien, maar waar?
Hij keek hoe laat het was en deed zijn mobiel uit. Zes voor tien. De winkel om de hoek ging over een paar minuten dicht. In het schijnsel van de straatverlichting zag hij zijn eigen spiegelbeeld in het raam van het bankgebouw aan de overkant. Hij keek naar zijn slanke lijf in het dunne donsjack. De strakke spijkerbroek accentueerde zijn heupen. Hij droeg nieuwe sportschoenen. Hij had besloten zijn blonde haar te laten groeien. Hij was knap en praktisch alles stond hem goed. Dat was niet altijd zo geweest. Vroeger was hij mager geweest en had hij nooit met vreemden gepraat. Het was moeilijk uit te leggen wat er allemaal was gebeurd – er waren hem alleen een aantal onsamenhangende beelden bijgebleven. Maar na afloop was hij een ander geworden. Hij droeg een geheim met zich mee. Maar nu had hij een tweede kans gekregen, en een nieuwe baan, in de sportzaak aan de Grensen. Hij was helemaal klaar met dat eeuwige gezeur van zijn moeder over huiswerk.
*
De motorrijder had de standaard weer ingeklapt, was de doodlopende straat uitgereden en stond nu stil op het kapotte asfalt, waaronder hier en daar straatstenen zichtbaar waren. De jongen ging naar de winkel, zoals gewoonlijk rond dit tijdstip. De motorrijder kneep hard in het stuur. Gisteren was hij uit geweest met zijn vrienden. Adrenaline had een behoorlijk scherpe geur. In elk geval in combinatie met leer. Ze hielden Andreas Lindeberg en Glenn Haug nu al een paar weken in de gaten; ze waren onderdeel van het plan. Frank had gezegd dat er vanavond iets moest gebeuren. Ze konden niet blijven observeren. Frank ging steeds vaker woedend zijn hond uitlaten.
*
Het licht in de winkel was wit en scherp, als van de lampen in een operatiekamer. Andreas pakte een winkelmandje, hoewel hij niet veel nodig had. De reclameposters waren fel, bijna psychedelisch groen. Andreas had een hekel aan reclame, zoals die stem van die vent op tv3, die elke idioot het witgoed van Lefdal aanbeval. Hij pakte een Pepsi Max uit de vitrine, zocht een appel uit op de groente- en fruitafdeling en ging in de rij voor de kassa staan. Hij had honger, maar ijdel als hij was kocht hij altijd maar weinig eten, want hij was veel te bang om aan te komen. Hij was ook een pietje-precies; zijn flatje was ziekelijk netjes. En het rook er pasgeverfd.
De vrouw voor hem in de rij had een irritant zoontje dat aan haar jas hing. Dat joch had allang in bed moeten liggen. Andreas hield niet van luidruchtige kinderen. Door het raam zag hij een donkere bestelwagen langs de stoep rijden en stilhouden. Het portier ging open. De motorrijder van daarstraks kwam langszij om met de bestuurder te praten.
Hij bekeek de kranten in het rek bij de kassa. De Dagens Næringsliv kopte dat de Noorse olierijkdom in rook opging. Op de voorpagina van de Aftenposten stond ‘Bouw nieuw Munch-museum gaat misschien niet door’, maar ook een artikel over IS en de vluchtelingenstroom die Europa overspoelde. De vg had belangrijker zaken te melden: ‘Waarom ik siliconen heb’ en ‘Zo krijg je een beter seksleven!’
Het meisje achter de kassa keek naar hem op. Ze glimlachte even. Hij vroeg om sigaretten en kreeg een kaart voor de automaat.
Zijn vader was ’s middags langs geweest in zijn flatje. Hij vond het prettig dat zijn zoon alles netjes hield, want dat soort dingen vonden zijn ouders nu eenmaal belangrijk. Het was een klein maar mooi flatje, helemaal wit en met een heleboel glazen op een plank boven het aanrecht. Dat hij zijn school niet had afgemaakt, betekende gezichtsverlies voor zijn ouders. Hij begreep de teleurstelling van zijn moeder wel. Ze is heus geen snob. Een verstikkend gevoel van schaamte overviel hem. Zijn ouders waren wantrouwig geweest toen hij bij zijn vorige baan wegging, maar ze wisten niets van de reden. Hij was achttien, volwassen. Waarom was hij nog steeds zo bang voor zijn ouders? Hij was toch geen robot die je kon programmeren?
Hij haalde een pakje sigaretten uit de automaat bij de deur. Toen liep hij naar buiten. Hij bleef even staan in het vierkant van licht dat door de winkelruit op het trottoir viel. De bestelwagen was verdwenen.
Er reed een tram voorbij. Hij stak de straat over, nam grote happen van de appel en gooide het klokhuis in de pot van een nepplant voor de deur van een galerie. Daarna draaide hij de dop van het Pepsi Max-flesje en nam een paar slokken. Hij was moe en misselijk geweest vandaag, tijdens het werken. Gisteren was hij uit geweest met zijn vrienden. Ze waren voor de grap naar de gaybar London Pub gegaan, maar uiteindelijk werden ze doorzien en de deur uit gezet; ze vielen ze door de mand toen ze grijnzend en luidruchtig voor de vijfde keer geld in de jukebox gooiden om Abba’s ‘Gimme! Gimme! Gimme!’ af te spelen. Ze waren geen homo’s. Hij kreeg een sms’je. Hij viste zijn mobiel uit zijn binnenzak. Een van zijn vrienden wilde dat hij vanavond weer mee uitging. Hij sloeg de uitnodiging af; hij moest morgen werken.