10
Andreas werd wakker van een verblindend witte lichtstraal. De tl-buizen in de garage sprongen knipperend aan. Zodra hij zijn ogen opendeed, was hij zich ervan bewust dat er iets verschrikkelijks was gebeurd. Het was alsof er een ijskoude klauw de smeerkuil in reikte en hem op zijn schouder tikte. Hij had geprobeerd om de hele nacht wakker te blijven. Hij had het koud gehad in zijn dunne jas, maar moest uiteindelijk toch een ogenblik weggedommeld zijn op de harde vloer. Het bloed op zijn lippen was gestold; hij had met zijn mond langs de wand gewreven om de tape los te krijgen. Hij wierp zich op zijn zij. Zijn borst, buik en strottenhoofd deden zeer. Hij bestond niet langer uit armen en benen, maar uit pijn.
Het grijze ochtendlicht schemerde door een kier onder de garagedeur; als hij op zijn tenen ging staan kon hij tussen de rand van de smeerkuil en de auto door kijken. In de kuil rook het naar urine; hij had in een hoek moeten plassen. Er kwam niemand aan, dus hij ging weer zitten en legde zijn hoofd op zijn knieën. Hij zat in de val, hij was een vos die zijn eigen poot zou moeten afbijten om los te komen. Toen hoorde hij een geluid. Het kwam uit hemzelf; een geluid dat niet bestond. Hij had honger en dorst en de angst drukte zwaar op zijn maag. Waarom hadden ze hem ontvoerd? Wat waren ze met hem van plan?
*
De zogenaamde kamer had geen ramen, maar werd spaarzaam verlicht door een enkele ouderwetse bollamp aan het plafond, die een ijskoud schijnsel verspreidde. Er waren ook geen luchtroosters, alleen een lawaaierig ventilatiesysteem in de gang. De ligging van het vertrek zorgde ervoor dat iedereen die van en naar de kleedkamer ging erlangs moest. Een klein rothok, met andere woorden, maar ze vond het nu eenmaal prettig om zich te verstoppen, ver bij de rest vandaan. Het bewijsdepot en de wapenkamer lagen op K2, de kelderverdieping eronder. Marian stond op goede voet met manke Henningsen, die er de verantwoordelijkheid had.
Een verdieping hoger ging ze automaatkoffie halen. Die was zo heet dat ze haar tong verbrandde. Ze haalde Birka en de hondendeken uit de auto in de garage en liep met de kartonnen koffiebeker in haar hand terug naar de kelder. De hond snuffelde er een tijdje rond en ging liggen. Toen haalde Marian het ouderwetse kopieerapparaat op. Je kon nooit weten wanneer je nog eens een kopieerapparaat nodig had.
Ze hadden geen lijk. Er zat dna-materiaal van het meisje op een bal die in het bewijsdepot zou moeten liggen, maar ze hadden geen ander materiaal om het mee te vergelijken. De nieuwe technologie kon misschien een beter antwoord verschaffen, maar waarop? Ze hadden geen verdachten. Het kind was simpelweg spoorloos verdwenen.
*
De auto werd gestart en reed achteruit, waarna een lichte stalen ladder met zes treden de kuil in zakte. De tengere man met de donkere wenkbrauwen klom naar beneden. Hij had een versleten blauwe overall aangetrokken, bedekt met olievlekken. De overall was te groot; hij had de broekspijpen omgeslagen. De man gaf hem een fles water en Andreas dronk gretig. Toen plakte de man nieuwe ducttape over zijn mond.
De andere man liet zich niet zien, maar Andreas kon horen dat er mensen in het huis waren; hij vernam gerinkel van porselein en het geluid van een tv. Zijn angsttoestand was zo fysiek dat hij dacht dat hij erin zou blijven.
Zijn schouders deden pijn. Hij had zijn jack nog steeds aan. De kleine man duwde hem de ladder op, de garage door. De oude vrouw die hij gisteren had gezien, zat er weer. Vanuit het glazen hok bekeek ze hem uitdrukkingloos – dement of boosaardig. Het huis zelf was ingericht in jarenzestigstijl: behang met grote motieven en het soort meubels dat tegenwoordig weer modern was. Het stonk er naar baklucht en oude sigarettenrook.
De salontafel lag vol papieren en lottobiljetten. Over de versleten leunstoelen en bank hingen jassen en andere kledingstukken. Er stond een tv waarop het ochtendjournaal te zien was. De eerste man was nergens te bekennen. Door een halfopen deur zag Andreas de keuken. Het aanrecht was een rommeltje. Hij ving een glimp op van een vrouw. Ze deed de deur dicht. Dus een van de mannen had een vrouw? Het beeld bleef hangen in zijn hoofd; ze was vrij stevig en knap op een ietwat kleurloze manier. De man trok Andreas’ jas uit; hij stribbelde niet tegen. Rechts van de keukendeur leidde een trap met groene vloerbedekking naar de bovenverdieping. Het was een steile trap. De vloerbedekking rook naar schimmel en zat vast vol ongedierte. ‘Naar boven!’ zei de man. Andreas had geen keus.
*
Tegen een van de wanden stonden grijze metalen kasten met lege lades. Ze waren bedekt met een dun laagje stof. Het kantoor was duidelijk gebruikt als opslag; langs de andere wand stonden oude dozen met papieren opgestapeld. Marian nam een slok koffie en ging zitten. Ze zou hier dan wel rust krijgen, maar geen lucht. Welke uitwerking zou dat hebben op haar hoofdpijn?
Aan een spijker in de betonnen muur hing een politiekalender uit 1998 – de uniformen waren sindsdien veranderd. De hoeken van het papier krulden omhoog. Ze deed er dus echt niet meer toe; ze was zo diep gezonken, dat ze vrijwillig in een kelderkantoor kwam zitten om politie en boefje te spelen. Er woonden bijna 7 000 000 500 mensen op aarde en geen van die 7 000 000 499 andere mensen gaf om haar. Mensen waren even onbeduidend als mieren; een meer of minder deed er niet toe. Afgelopen voorjaar had een mierenkolonie de weg naar haar woning weten te vinden door een kier in de vloer. Ze had alle soorten mierenpoeder gekocht die ze kon vinden en lokdoosjes met een dodelijke rode vloeistof, maar daar had Birka een deel van opgelikt, dus toen was ze overgegaan op grondaanvallen: stofzuigen en boenen met chloor. Het effect was overigens niet langdurig geweest; eergisteren waren de mieren teruggekomen.
Er was een iMac voor haar klaargezet. Marian bekeek de stapel op het afgesleten bureau: een hoop ouderwetse lichtbruine mappen vol documenten. Bovenop lag een informatieblad. Ze zouden hulp krijgen van een technisch rechercheur en een analyticus, met wie ze te allen tijde contact konden opnemen. Ze moesten rapporteren aan iemand die Salman heette. De landelijke recherche had een speciaal mailadres aangemaakt voor tips: tips.coldcase@politiet.no. Er zouden meerdere zaken heropend worden en dit was het gezamenlijke mailadres. Die Salman zou de tips beoordelen en ordenen en relevante mails vervolgens doorsturen aan de verschillende teams. Nou ja, team, dacht Marian. Ze had moeite om zichzelf en een gepensioneerde psychiater als team te beschouwen.
In het midden van het kantoor stond een kartonnen doos met het label vermist. Er zaten kopieën in van processen-verbaal en krantenknipsels. Marian ging op haar knieën zitten. De zaak had jarenlang gecirculeerd in de pers. Ze zou de inhoud nauwkeurig bestuderen, ook datgene wat tussen de regels stond. Met een frisse blik, zoals dat heette. Ze nam een slok koffie en boog afwezig voorover om de hond te aaien. Birka hief haar kop op en keek Marian haast opgelucht aan. Ja hoor, alsof een hond opgelucht kon zijn.