15
Het was alsof ze de Hof van Eden betrad, een long in het midden van de stad; vermolmde oude bomen, open plekken en tuintjes met daaromheen rijen bessenstruiken en bloemen. Te midden van al dat groen bood de vogelverschrikker een naargeestige aanblik. Hij stond voor een rij slaphangende zonnebloemen. Van een afstand leek hij net een mens. Zijn armen staken omhoog, alsof hij de hemel wilde omarmen. Zijn benen waren gehuld in een oude pyjamabroek en hij had een jasje aan van dezelfde stof. Zijn hoofd bestond uit een bol vastgesjorde tule die met ducttape aan een paal was bevestigd. Er zat een vieze witte muts op. Een meeuw cirkelde krijsend boven hem rond. Er moest daar ergens afval liggen. Die vogels kwamen vanaf de zee steeds verder de stad in, op zoek naar etensresten en vuilnis. Deze klonk als een krijsend kind.
De stralen van de zon werden gefilterd door de boomtakken en vielen in oranje strepen op de tuintjes. Verwelkte Oost-Indische kers had zich om de stengel van een pompoen gewikkeld. Achter de hoge heg raasde het verkeer voorbij. Het rook er naar vuur; iemand was bezig iets te verbranden. Hier was Thona dus verdwenen. Marian hoopte op een gewaarwording, maar voelde niets – behalve dat alle schakeringen groen en bruin als een carrousel door haar hoofd draaiden. Ze boog voorover, maakte Birka’s riem los en liet de hond vrij rondlopen. In de verte klonk het geluid van een motormaaier. Het rook sterk naar gras. Her en der waren grijze bakken zonder bodem in de aarde gestoken, met daarin knoopkruid en korenbloemen.
Het geluid van de grasmaaier kwam dichterbij en plotseling stond er een stevige vrouw in een strak joggingpak voor haar neus. Ze had een maanvormig, gesloten gezicht en grote handen. Ze leek niet op de foto’s in de kranten, maar Marian vroeg toch:
‘Bent u Myrtel Haug?’
De vrouw schudde haar hoofd en maaide verder.
Nu zag Marian het turkooizen bankje waar Annie Ormberg Johansen op had gezeten. Was Annie eigenlijk wel blij dat het onderzoek heropend zou worden? Ze dacht aan Dan Brodahl en Margrethe Moe. En aan Fanny nogiets. Had Annie soms iets met de verdwijning te maken? Marian was erg gevoelig voor verholen vijandigheid bij anderen. Had ze die bij Annie ook niet bespeurd? Waarschijnlijk had dat met haarzelf te maken gehad. Annie geloofde vast niet dat Marian competent was. Ze zag er ook niet competent uit. Annie vertrouwde haar niet – dat was het.
*
Myrtel Haug spoelde resten stinkende bloemenmest door de gootsteen en liep de kas in om jutezakken te halen. Tussen de bomen bij de oostingang was een vrouw in een leren jack opgedoken, met een zwarte hond. Ze was vrij klein. De schaduwen van de bomen accentueerden haar Aziatische ogen en jukbeenderen. Ze had een litteken op de linkerhelft van haar gezicht, dat was van veraf te zien.
Honden waren hier niet toegestaan. In de verte sloeg de kerkklok half zeven. Ze zou de zakken over de meest kwetsbare planten leggen, waar de aarde niet omgeploegd mocht worden. Het ging om meerdere plekken, onder andere bij het duivenhok en achter de vogelverschrikker. Ze moest binnenkort de resten van de zonnebloemen afknippen die verderop aan hun stokken hingen. De wilde rozen waren hun bleekroze bloemen verloren en droegen nu groen-rode rozenbottels. Het perk met rode bloemen was nog intact; dahlia’s waren herfstbloeiers. Maar binnenkort zou ze ook daar de knollen opgraven om ze in de schuur te leggen.
*
Plotseling stond Marian oog in oog met Myrtel Haug – dit moest haar zijn. Geen twijfel mogelijk. Ze had een paar jutezakken onder haar arm. Ze zag er getekend en ongezond uit; ze had een bruine huid vol rimpels en ietwat uitpuilende vissenogen met wallen eronder. Haar haar, dat ooit zwart was geweest, zat vol grijze strepen en hing in een paardenstaart in haar nek. Ze droeg rubberen laarzen, een vuile spijkerbroek en een versleten windjack. Op zoek naar een passende openingszin zei Marian: ‘U weet toch alles van tuinen? Ik heb afgelopen voorjaar een mierenplaag gehad in mijn woning op de eerste verdieping. En onlangs zag ik er weer een paar, zo’n tien, vijftien stuks. Kan dat kloppen? Zijn er nog mieren rond deze tijd van het jaar?’
‘Binnenshuis? Nee, alleen in ’t voorjaar. In de herfst zijn ’r minder vogels. As ’t vriest krijgen ze de wurmen de grond niet meer uit.’
Marian merkte dat de vrouw naar haar litteken staarde, maar ze was niet van plan om uitleg te geven. Ze maakte van de gelegenheid gebruik om het legitimatiebewijs om haar nek, dat deels onder haar jas hing, omhoog te houden. ‘Ik ben van de politie,’ zei ze.
‘Wat is ’r nou weer? Iets met m’n zoon?’
‘Nee,’ zei Marian. Ze had besloten nog geen directe vragen te stellen over Myrtels zoon en kleindochter. ‘Ik kom praten over wat hier vijftien jaar geleden gebeurd is.’