25
De motoren reden de grindweg op, richting de garage. Het grind knerpte onder de banden. Verderop lag maar één huis langs de weg, helemaal bovenaan de helling. Daar woonde een vrouw alleen, een weduwe. Het bruine huis naast het hunne stond leeg. De man die er had gewoond was dood. De erven waren er niet in geslaagd het te verkopen.
Ze gaven nog even gas, maar remden vlak voor de garage af. Frank deed de deur open. Binnen stond Rex hen op te wachten, met zijn bek wijd open en zijn ketting strak aangetrokken.
*
De metalen kastdeur hing aan één scharnier. Zodra ze binnen waren gekomen en zagen dat zijn kleren verdwenen waren, begrepen ze wat er was gebeurd. Frank was naar boven gestormd. Er lag iets op het aanrecht wat gebruikt kon worden als steekwapen: een grote scherf van de kapotte vaas. Toen Joner met de twee helften van het bord in zijn handen had gestaan, was er een herinnering opgedoken – aan snijden, aan het vinden van het punt waar de pijn oploste. Waar alles geneutraliseerd werd. Het was een gevaarlijke methode, want er bleven littekens achter, zichtbare tekenen van gekte. Je moest je blik van jezelf afwenden, naar een nulpunt.
Ze zagen de as in de wasbak in de badkamer. De jongen kon niet ver zijn gekomen met zijn verwondingen. Moeder schudde haar hoofd. Nee, ze had hem niet gezien, piepte ze. Je kunt je kinderen niet overal tegen beschermen. Dat was haar mantra toen ze klein waren.
Frank liep naar de garage. Rex gaf onmiddellijk gehoor aan zijn commando’s. De hond was nooit in huis. Hij at en sliep in de garage. Ze hielden niet van de hond, maar hij beschermde hen wel. De garagedeur ging open. Rex werd losgelaten.
*
Nu hoorde hij de hond. Een poosje geleden had hij het gebrom van de motoren ook al gehoord. Het heldere maanlicht zag er onecht uit, alsof het afkomstig was van de lichtmasten langs een sportveld. Hij stond op. De sparren werden tweedimensionaal. Hun schaduwen strekten zich voor hem uit en vormden een patroon op de grond. Zijn eigen schaduw groeide uit tot een reus.
Hij moest in een cirkel gelopen hebben, want hij herkende de lage heide en zag aan de andere kant van het veld opnieuw het bruine huis. Hier was hij ergens de spuitbus verloren. Koortsachtig tastte hij rond op de grond. Er landde een insect op zijn wang. Hij kon de spuitbus niet vinden en kroop verder. Onder zich voelde hij grote wortels die alle kanten op groeiden. Verderop zag hij een diertje: een smal ruggetje tussen de struiken. Hij kon niet zien wat het was. Het kleine lijfje bewoog over de grond, waarna het verdween in het donker.
Hij kroop onder een struik. Daar leek nog een restje warmte te hangen.
Het geblaf kwam dichterbij. Hij hield zijn adem in en luisterde. De wind blies door het bos en deed de sparren heen en weer wuiven. Hoge, zwarte dennen torenden boven hem uit. Hij had tegen zijn ouders gezegd dat hij kinderen stomvervelend vond, dat hij een andere baan wilde. Dat kon zijn moeder zich goed voorstellen. Jij bent daar ook veel te slim voor. Zijn vader zei dat hij zijn school af moest maken. Toen kreeg hij het flatje. Of nee, eerst kreeg hij de baan in de sportwinkel, via iemand die zijn vader kende, en tóén kreeg hij het flatje, ook via zijn vader. De huur was hoog, maar hij was van plan geweest om alles terug te betalen. Daar zou nu niets meer van komen.
Hij hoorde geritsel van takken toen het hondenlijf zich door de begroeiing drong. Het geblaf schalde in zijn oren als uit een luidspreker. Hij kroop ineen, met zijn knieën tegen zijn kin en zijn armen om zijn benen geslagen. Het geluid schrijnde in zijn gezicht en deed pijn aan zijn oren. Bedorven adem blies tegen zijn wang. Hij voelde de tanden van de hond in zijn bovenarm branden. Toen was de man er ook – hij trok Andreas omhoog, greep zijn jack beet en draaide de stof tot twee handvatten. Daarna trok hij Andreas naar zich toe.