36
De volgende dag al, vrijdag 16 september, werd de naam bekendgemaakt van de dode man die was gevonden bij de Carl Berners plass. Hij heette Gustav Joner en was conciërge geweest bij een woningbouwvereniging in Tveita. Hij was vrijgezel en had geen familie. Dat was ook de reden dat zijn naam zo snel openbaar gemaakt kon worden. De politie liet zich niet uit over zijn verwondingen. Marian schoof de gedachte aan het oog van zich af en reed naar het Rijksarchief om uit te zoeken of het nummer dat verwees naar de plek van de bal in het bewijsdepot onjuist kon zijn, maar vond niets. Was de bal dan toch vernietigd? Ze vond geen documentatie die daarop duidde. Als er oude bewijsstukken vernietigd werden, moest daarvan rapport opgemaakt worden. Het was frustrerend. Ze moest nu snel met iets komen.
Ze reed terug naar het politiebureau. Ze liet Birka achter in de auto, nam de lift naar het kelderkantoor en logde in op het politiesysteem.
Cato wilde vast niet dat ze een wapen kreeg. Maar alle politiemedewerkers waren nu tijdelijk bewapend en ze had zelf een wapenvergunning. Ze had een pistool nodig. Die geluiden op zolder waren echt. Was de kunstenaar misschien gek? Bespioneerde hij haar? Draaide het allemaal om iets groters, iets gevaarlijkers? Of balanceerde ze zelf op het randje van iets wat op gekte leek, iets wat ze niet onder ogen kon zien? Had ze zelf die elektrische kaars aangedaan? Een ander woord voor geheugenverlies was amnesie. Het woord alleen al. Herinneringen verdwenen als reactie op trauma’s, hersenletsel, stress of depressie. Maar haar uiterlijke letsel was juist steeds minder problematisch geworden.
Tussen de papieren in de archiefkast vond ze een kopie van een oude wapenaanvraag. De letters vloeiden voor haar ogen in elkaar over. En afdruk uit het oude kopieerapparaat zou voor een origineel kunnen doorgaan.
Toen ze de afgiftedatum had aangepast met behulp van Tipp-Ex, bekroop haar plotseling de angst. Natuurlijk zou ze die aanvraag niet gebruiken. Overmorgen kwam Tønnesen terug uit Australië.
*
Annie was op de kamer van een patiënt toen het nieuws werd uitgezonden op de radio. De stem van de verslaggever murmelde op de achtergrond als een rustgevend geruis, maar ze hoorde de naam desondanks heel duidelijk. De nieuwslezer had ‘Gustav Joner’ gezegd. Het was alsof haar hele lichaam verdoofd raakte en de kamer over haar heen viel. Ze zag de witte muren en de ziekenhuisgordijnen heel scherp, alsof ze er voor het eerst was.
Gustav Joner was de derde naam op het briefje dat ze thuis had liggen. Ze moest Marian Dahle bellen en vertellen over de bijbel en de man met de gele naam, Gustav Joner. Het was alsof ze ingesnoerd werd. En de patiënt in het bed, de arme gekwelde vrouw die daar in haar gebreide vest in foetushouding lag, werd plotseling onzichtbaar. Op de poster aan de wand tegenover het bed was het menselijk brein afgebeeld, gezien vanuit verschillende hoeken. Met een ruk stond Annie op en verliet de kamer. De patiënt riep haar na, maar ze draaide zich niet om.
Fanny, Margrethe en Dan zaten in de personeelskamer. ‘Ik moet naar huis,’ zei Annie. ‘Een van jullie moet maar even in kamer twaalf gaan kijken. Ik voel me niet goed.’ Ze wierp een vlugge blik op haar horloge; het was bijna drie uur. ‘Kan een van jullie nu naar de patiënt in kamer twaalf gaan?’
‘Ik doe het wel,’ zei Fanny en stond op. ‘Er is trouwens binnenkort een groot herfstfeest. Volgens Dan is er dit jaar livemuziek, toch, Dan? Er is plek voor vierhonderd personen. Dan gaat dansen,’ zei ze plagerig.
Dan bloosde.
‘Groepsdruk,’ gniffelde Margrethe. ‘Er komen trouwens vast veel knappe artsen.’ Ze lachte, maar hield zich vlug in. ‘Gaat het wel, Annie?’ vroeg ze.
Annie graaide haar tas naar zich toe. ‘Ik ben gewoon heel moe.’
Ze liep naar de kleedkamer en trok haar laarsjes en jas aan.
Eenmaal buiten liet ze haar auto staan en liep naar de volkstuin. Ze was er vijftien jaar geleden voor het laatst geweest. Het was alsof het voorval op de kamer van de patiënt zich ergens anders had afgespeeld, alsof ze zich de woorden van de nieuwslezer had ingebeeld. Gustav Joner was vermoord. Nadat ze dat briefje had gevonden!
*
Ze opende de poort en liep naar binnen: eerst rechtdoor, toen linksaf. De tuin zag eruit als een grijs schilderij waarvan de verf net droog was. Haar geheugen bracht haar terug naar die dag in augustus, vijftien jaar geleden, maar haar hersenen beschermden haar. De bomen waren nu hoger dan toen en de begroeiing was dichter. Het was er doodstil, er zoemde zelfs geen vlieg. Ze liep over het paadje door het gras, richting het huisje van Myrtel Haug. Ze voelde niets. Ze had zichzelf vijftien jaar lang niet in deze tuin toegelaten.
De zonnebloemen aan hun stokken wierpen schaduwen op het herfstgele gras. Toen zag ze de vogelverschrikker: ze was terug. Haar oude leven was hier geëindigd – overgegaan in een leven na Thona, dat bestond uit werken, boodschappen doen, eten koken, wassen en therapie. Voor de rest was het leeg. En nu stond ze hier weer; ze voelde geen zelfmedelijden of angst, alleen woede. Thona was een mooi meisje geweest. Hadden ze het goed gehad, samen? Het kind had al haar tijd in beslag genomen – Annie had zich altijd moe gevoeld. Wat voor moeder was ze eigenlijk geweest?
Ze liep naar de plek waar ze Thona had achtergelaten. Die was veranderd, zoals het landschap al eeuwen steeds opnieuw veranderde. En misschien was ook alleen dat van belang, het altijd veranderende landschap. Als God bestond, kon hij haar dan geen teken geven? Die behoefte werd nog sterker toen de zon door de wolken brak. Ineens kwam het besef: misschien was de bijbel onder de bank wel een teken geweest van God. Als het ding daar tenminste echt gelegen had.
Hiervandaan kon ze het schuurtje zonder wand zien liggen. Had hij daar staan toekijken toen ze haar kind achterliet? Had hij gewacht tot de meisjes uitgespeeld waren met de bal en Thona alleen achterbleef? Was zijn verlangen naar een klein, warm meisjeslichaam groot genoeg geweest om een leven op te offeren voor een paar seconden genot in de tuin van de duivel? Was het hier gebeurd, of had hij haar naar zijn auto gedragen en naar een geschikte plek gereden?
Ze pakte haar mobiel uit haar tas en belde het nummer dat ze in haar telefoonboek had opgeslagen onder de naam Marian D. Zodra ze de stem van de politievrouw hoorde, brak ze.
Ze hoorde zelf hoe onsamenhangend ze sprak, hoe hysterisch ze klonk. ‘Het is echt waar. Ik heb een briefje gevonden in een bijbel die in de personeelskamer lag, nog voordat die conciërge vermoord werd. Andreas Lindebergs naam staat er ook op. Glenn Haug staat bovenaan de lijst. En er staat nog een naam op, waarvan ik nog nooit heb gehoord.’
Marian Dahle zweeg. ‘Dat is belangrijke informatie, Annie,’ zei ze ten slotte. Maar Annie kon horen dat Marian haar niet geloofde.
‘Ik laat het je zien. Ik ga nu naar mijn auto en haal het briefje thuis op. Ben je op het politiebureau?’
‘Ik ben thuis,’ zei Marian Dahle. ‘Ben jij op je werk?’
‘Ik ben in de volkstuin. Ik kom zo snel mogelijk naar je toe. Waar woon je?’