20
De mensen van de politie kregen zure koffie in gehavende mokken. Myrtel moest hen wel binnenvragen, anders zou ze verdacht lijken. Ze streek vermoeid met haar hand over haar haar.
Ze bleef bij het aanrecht staan. Buiten drentelde Oda rond als een waakzame pad, maar Myrtel wist haar met een gebaar duidelijk te maken dat ze kon gaan. Ze zag de brede rug van haar hulp verdwijnen door de poort.
Marian ging op een kruk zitten en keek om zich heen. De voordeur had een glazen ruit en gaf rechtstreeks toegang tot de keuken. De wanden en het plafond van de woonkamer waren van schrootjes. Alles was van hout, zoals in een vakantiehuisje. Voor het raam hing een paar duivenpoten aan een touwtje, samen met wat gedroogde kruiden. Het rook er sterk naar nicotine. Op het aanrecht stonden stapels vuile vaat. Er zaten dode vliegen vast in de nylon rand van het gordijn. Bij haar enkels miauwde plotseling een grijze kitten. ‘Is dit uw kat?’ Marian bukte zich om het diertje te aaien.
Op hetzelfde moment kwam er een haveloze poes van respectabele leeftijd de keuken in vanuit de woonkamer.
‘Ik heb ’r vier. Madam hier is zeventien. De rest is buiten in de tuin,’ zei Myrtel Haug. Ze knikte naar Marians gezicht. ‘Wat is ’r met jouw ponem gebeurd?’
‘Brand,’ zei Marian kortweg en keek naar Tønnesen. Dan leefde die kat dus al toen Thona verdween. Als dieren toch eens konden praten. Ze hadden de instructie gekregen alle denkbare alternatieve verklaringen omtrent het gebeurtenissenverloop op de dag van Thona’s verdwijning te identificeren en te onderzoeken. Kletsen over koetjes en kalfjes hoorde daar niet bij. ‘Het is nu vijftien jaar geleden,’ begon ze. Ze rook haar eigen scherpe geur. ‘Waar kunnen we uw zoon vinden?’
Myrtel gaf geen antwoord.
‘Misschien heeft hij u iets verteld wat voor ons van nut kan zijn,’ zei Tønnesen.
‘Wat zou dat moeten wezen dan? Hij weet helemaal niks.’
*
Ze woonden in het andere huis toen het meisje verdween, in het kleine huis. Maar dat hadden die nieuwe mensen van de politie niet begrepen. Ze was twaalf jaar geleden in het grote rode huis gaan wonen. Er was hier minder tocht, maar wel meer verkeerslawaai; het huis stond vlak naast een druk kruispunt. Haar oude huisje deed denken aan een grote gereedschapsschuur en werd nu ook als opslag gebruikt. Het was tot aan de nok toe volgestouwd met meubels: een eettafel, stoelen, een oude bank, door motten aangevreten vloerkleden, een set gordijnen die nog aan de roedes vastzaten, bedden en zakken vol vieze kleding.
‘Vertel me eens iets over uw duiven,’ zei de politieman.
*
‘’r Valt niks te vertellen over duiven. ’t Zijn vogels, net als alle andere vogels. De huurders komen hierheen omdat ze ’r schik in hebben. Brengen koffie en eten mee en gaan in de zon zitten picknicken. Daarna wieden ze wat, dat maakt hun rustig vanbinnen.’
Marian nam een slok lauwe koffie. Op tafel lag een doek die grijs was van het vuil en op een van de keukenstoelen troonde een hoge stapel oude tijdschriften.
Myrtel Haug staarde haar aan. Marian was deze blik gewend. Haar moeder had haar als kind op alle mogelijke manieren duidelijk gemaakt hoe idioot ze haar vond. Marian had altijd buikpijn en hoofdpijn gehad. Nu voelde ze dat weer.
‘Mijn zoon… Die was jullie verdachte. Daar ging-ie helemaal aan onderdoor. Ik weet bij god niet waar hij is. Heb ’m al in geen tijden gezien.’
‘Hoe was hij daarvoor?’
Myrtel Haug keek Marian zwijgend aan. Ze had de vinger op de zere plek gelegd. Hij was daarvoor natuurlijk net zo hopeloos geweest. ‘Ik moet met uw kleindochter praten,’ vervolgde Marian. ‘Hebt u nog meer familie?’
‘Ik heb een zus, maar die spreek ik nooit niet.’
Myrtel pakte een fles koffieroom uit de koelkast en schonk zichzelf bij. ‘Daar zijn we wezen logeren toen het hier te bar werd. Een paar weken. Elly was toen vijf. Ze herinnert zich ’r niks meer van.’
‘De meeste mensen herinneren zich veel van voor hun vijfde,’ zei Marian terwijl ze naar de fles koffieroom keek. Haar adoptiemoeder bakte vroeger altijd koekjes zonder roomboter. Marian was vanaf haar vierde al met haar vriendinnetjes op de vuist gegaan. Ze herinnerde zich alles wat er in de trappenhuizen en kelders was gebeurd tot in het kleinste detail.
‘Misschien ken ze zich nog herinneren dat ze met die bal hebben gespeeld. Ze is aan de studie in Trondheim.’ Myrtel keek een ogenblik lang heel trots. Ze hield haar koffiemok stijf vast, haar hand was bedekt met blauwe aderen en levervlekken.
‘In het proces-verbaal van destijds staat dat u op het laatst niets meer wilde zeggen,’ zei Karsten Tønnesen.
‘Ik was ’t gewoon zat. Ik wist helemaal niks. M’n schoondochter was dood. Zo’n verdwenen meiske kon ik er niet bij hebben. Een paar dagen later at Elly van een giftige plant en moest d’r maag leeggepompt worden. Het werd me allemaal wat veel, is dat zo gek? Toen zijn we dus naar m’n zus gegaan.’
*
De dagen daarop werden de kranten – zowel online als gedrukt – gedomineerd door berichten over de verdwijningen van Andreas Lindeberg en Thona Ormberg Johansen. Tønnesen stond de pers te woord over de zaak-Thona; een gedistingeerde oudere heer kwam betrouwbaar over. De gepensioneerde politiepsychiater had zich laten fotograferen in de woonkamer van zijn huis in de wijk Nordberg. Hij hield een foto van Thona omhoog, waarvan de randen licht omkrulden. Door de flits van de camera leek het alsof er recht boven haar hoofd een ster hing. Er werd naar nieuwe getuigen gezocht, lezers werd gevraagd om tips. Het kleinste detail kon van belang zijn. De volgende drie dagen kwamen er achttien tips binnen. De landelijke recherche stuurde er elf door naar Marian en Karsten. De VG Nett had een foto van Andreas Lindeberg gepubliceerd. Hij kwam uit Vinderen en was enig kind en een voorbeeldige jongen. Leuk om te zien was hij ook: de foto’s toonden een charmante, blonde jongeman met een mooie lach en regelmatige trekken.