47
Hallgrim Schavenius keek naar de vrouw die voor de deur stond. Op haar hoofd droeg ze iets wat het midden hield tussen een vilten hoed en een hoofddoek. Ze keek nerveus om zich heen en leek niet op haar gemak. Hij kreeg de aanvechting om de deur voor haar neus dicht te gooien, maar voelde zich verzwakt na alles wat er was gebeurd en bleef staan. Hij nam haar versleten jas en zwarte veterlaarsjes afkeurend in zich op, maar toen ze hem strak aankeek en zei dat ze namens de Hoge Raad kwam melden dat er uit het onderzoek naar hem geen belastende feiten naar voren waren gekomen, voelde hij een enorme opluchting. ‘Uitstekend. Kom maar binnen,’ zei hij en hield de deur voor haar open.
De autoriteiten waren dus met de formele afhandeling begonnen, gelukkig nog voordat de pers er lucht van had gekregen. De vrouw had een tas in haar hand, die ze neerzette naast de badkamerdeur. Ze hield haar hoofddeksel op. Het kwam goed uit dat Sonja op pad was met die achterlijke vriendinnenclub van haar. Zijn vrouw begreep niet hoe hij zich voelde, hoe eenzaam hij was. Hij had onlangs nog naar de lange rij jurken in haar klerenkast staan kijken. Wat was ze toch verwend. Maar ze had hem nog niet in de steek durven laten.
Hij wilde de vrouw niet in zijn woonkamer hebben. ‘Het loopt tegen oktober en het huis is slecht te verwarmen,’ verontschuldigde hij zich. ‘We kunnen beter in de keuken zitten. Trek uw jas maar uit.’
‘Ik hou hem liever aan, ik blijf toch niet lang,’ zei ze. ‘Wanneer komt uw vrouw thuis?’
‘Met een uurtje,’ zei hij.
*
De bewakingscamera’s op de garage bij de tuinpoort waren nep. Dat hadden ze een tijd geleden al ontdekt. Hoe moesten ze die ouwe vetzak in het busje krijgen? Ze wist het niet, maar ze moesten het nu doen; hij was alleen thuis.
‘Het lijkt er dus op dat uw zaak wordt geseponeerd,’ herhaalde de vrouw.
‘Logisch. Ik heb niets verkeerd gedaan.’
De kopieën van zijn brieven aan zijn zoon en schoondochter lagen op chronologische volgorde op het bureau in de woonkamer. Ze hadden geen enkele ervan beantwoord. ‘Wilt u niet even gaan zitten?’
Ze nam plaats aan de keukentafel. Onder haar jas had ze de spuitbus verborgen, achter de band van de jurk die ze speciaal voor de gelegenheid had aangetrokken. Het zweet liep uit haar nek langs haar rug. Ze hoorde de stilte in het grote huis en zag Schavenius’ kleinkind voor zich. De keukeninrichting was van zwaar, donkerbruin hout. Ongetwijfeld duur, maar smakeloos. Ze keek uit het raam naar de grote, parkachtige tuin met de majestueuze bomen. De oude woonwijk bestond uit grote villa’s in grote tuinen. De bestelwagen stond buiten op straat.
Hallgrim Schavenius staarde de vrouw aan terwijl ze hem vertelde dat zijn kleinzoon niet geloofwaardig was, dat ze hem ook betrapt hadden op andere leugens. Ze had een onrustige blik.
‘Wat voor leugens dan?’ vroeg hij. ‘Kunt u me een voorbeeld geven?’
‘Hij zei dat hij een hond had,’ loog ze. Ze moest de juiste dingen zeggen. Alle kinderen wilden een hond, dus dat was een voor de hand liggende leugen. Hij doorzag haar niet en ging er direct in mee. Hij vroeg hoe ze ook alweer heette. Inger Andersen, zei ze. Een nietszeggende naam – hij zou hoe dan ook sterven zonder nog de kans te krijgen met iemand te praten.
Het gesprek viel stil. Nu moest ze in actie komen. Maar hij begon aan een hoogdravende uitleg. ‘Ik ben een ouderwetse gentleman die recht en orde hoog in het vaandel heeft.’ Hij zei het quasi schertsend, maar er was niets grappigs aan de situatie. Zijn dikke onderkin trilde. ‘Mijn vrouw en ik hebben geen contact meer met onze zoon en schoondochter sinds ze die verschrikkelijke leugen de wereld in geholpen hebben. Maar mijn werk als rechter heeft me nederigheid bijgebracht,’ ging hij verder. ‘Ik heb ontelbare schoften veroordeeld. Ik ben twee keer bedreigd en gestalkt vanwege mijn werk. Ik ken die boeven tot in hun ziel. Fatsoen speelt blijkbaar geen rol meer, tegenwoordig. En de hedendaagse advocaten weten niet meer wat trots is. Ze kennen geen schaamte en verdedigen om het even wie, zelfs terroristen en ander gespuis. Ik begrijp er niets van.’
Hij legde zijn dikke hand op tafel. Zijn handpalm was zweterig, zag ze. Het zweet bleef achter op het tafelblad.
Hij had bleke ogen met zware oogleden en borstelige wenkbrauwen.
‘Zou ik misschien even gebruik mogen maken van het toilet?’ vroeg ze, terwijl ze afwezig op haar horloge keek.
In de badkamer trok ze haar jurk uit en stopte hem samen met het hoofddeksel in de tas. Er viel een rol verband uit. Toen kleedde ze zich om, zodat de mensen die haar mogelijk naar binnen hadden zien gaan haar straks niet zouden herkennen. Ze keek naar de plank met flacons en parfumflesjes; op een ervan zat een ballonpompje. Aan een haak hing een Japanse kimono. Ze pakte haar mobiel en stuurde een sms naar het busje: Kom over exact twee minuten. Toen liep ze de badkamer uit, zette haar tas op de grond, deed de voordeur op een kier en hield de spuitbus achter haar rug in de aanslag.
Toen ze terugkwam in de keuken stonden er twee glazen water op tafel.
De rechter staarde haar kinderlijk verbaasd aan. ‘Wat komt u eigenlijk doen?’ vroeg hij. ‘U bent niet wie u zegt dat u bent. U haat mij, of niet soms?’
*
Marian bleef thuis, hoewel ze zich uitzonderlijk uitgerust voelde. Ze had ook geen pijn. Misschien moest ze gewoon meer slapen, rust nemen en naar haar lichaam luisteren.
Ze liep naar beneden, haalde wat blokken hout van de stapel naast het huis en maakte de kachel aan. Toen haalde ze brood en beleg tevoorschijn. Ze smeerde twee boterhammen en at die staand op. Ze had een tip gevonden om mieren te bestrijden: een mengsel van bloem en poedersuiker. Mieren stierven als ze bloem aten. Ze legde hier en daar wat hoopjes op de vloer. Ze had ook iets gelezen over Mountain Dew No Sugar. Dat zou ze kopen; de zoetstof die erin zat was giftig voor mieren. Dat gaf wel aan hoe ongezond dat soort kunstmatige toevoegingen waren, ook voor mensen.
Er kwam meteen een mier aan, maar Birka was sneller. Binnen een paar tellen had de hond de hoopjes bloem opgelikt. Marian vertrapte de mier, raapte hem op met een stukje papier en spoelde hem door de gootsteen. Alleen al de gedachte aan hoe die beestjes bleven bewegen in de stofzuigerzak maakte haar misselijk. Vanochtend had ze er een paar opgezogen. Ze had geprobeerd ze te tellen – het waren er geen honderden, zoals ze zich inbeeldde, eerder een stuk of vijftien.
De koningin kon negenendertig dagen oud worden en vijfenveertighonderd eitjes leggen. Mieren aten alles, maar hadden een speciale voorkeur voor zoetigheid en eiwitrijk voedsel. Faraomieren konden ziektes overbrengen. Ze gaven elkaar signalen, waarmee ze de kolonie de weg wezen naar het eten.
Haar stofzuigerzakken waren op. Hadden die rotbeestjes soms telepathische gaven voor het aanvoelen van gevaar? In dat geval wisten ze dat ze nu weer vrij spel hadden.
Tønnesen belde. ‘Ik ben op weg naar het bureau. Ben jij daar nu?’ Zijn aangename dialect zong in haar oor.
‘Ik werk vandaag nog thuis. Ik moet rust hebben om alle documenten goed door te kunnen lezen. De oplossing kan in de kleinste details liggen. Maar daar weet jij alles van. Zullen we anders vast weekend nemen? Kun je ook op maandag komen?’ Ze moest Tønnesen eigenlijk vertellen dat ze het gevoel had dat er iemand achter haar aan zat. Misschien kon hij haar wel helpen. Zonder dat Cato erachter kwam. Samenwerken met Tønnesen was heel prettig, ja, fantastisch eigenlijk. Door hem herinnerde ze zich weer waarom ze ooit bij de politie was gaan werken.
‘De Aftenposten belde, ze willen een update. Ze hebben Annie Ormberg Johansen blijkbaar ook gebeld. Kun jij ze te woord staan?’ vroeg hij.
‘Ze mogen niet met Annie praten. Die heeft al genoeg aan haar hoofd. Heb jij gezegd dat ze haar konden bellen?’
‘Nee. Maar het is toch goed dat ze over de zaak schrijven? Hoe meer artikelen, hoe meer tips we krijgen. We gaan dit oplossen, Marian. Jij en ik.’
‘Ja, maar ik ga niet met de pers praten. Dat heb ik al gezegd. Anders gaan ze alleen maar praatjes rondstrooien over mijn litteken.’
‘Oké, dan doe ik het wel. Dat had ik ook beloofd. Maar we hebben niet veel bijzonders te melden.’
Vier uur later, toen het donker was, hoorde ze boven een bons. Alsof er een vogel tegen een van de torenramen botste. Maar vogels vlogen niet tegen ramen als het donker was. Bomen werden alleen overdag weerspiegeld in het glas.
Kwam het geluid van de kruipzolder, achter de inbouwkast? Stilletjes klom ze de metalen trap op, ging op haar knieën voor de kast zitten en opende de deur. Ze hoorde niets. Alleen stilte. Twee uur later kleedde ze zich uit en ging in bed liggen. Ze had besloten om te slapen. En dus sliep ze.