12

Het was vrijdag 2 september. Dag twee was eenvoudiger, maar Marian kon niet tegen de afgesloten ruimte, daar werd ze claustrofobisch van. Daarom had ze de deur van het kelderkantoor opengezet. Als er iemand voorbijliep, sloeg ze haar ogen neer. Ze kon niet iedereen begroeten. Ze schoof het kopieerapparaat iets verder de hoek in, naast de stapels dozen die niets met deze zaak te maken hadden. Daarna begon ze de documenten te lezen over de mannen die destijds verhoord waren. Ze had tijdens haar loopbaan veel moordenaars gezien. Die waren vaak rustig en beleefd en werden doorgaans gekenmerkt door een psychologisch afweermechanisme – liefst in combinatie met een bijzondere uitstraling – dat hen beschermde tegen hun eigen persoonlijkheid. Een merkwaardig gevoel stak de kop op: ze miste haar verdachten. Een paar oud-collega’s kwamen gedag zeggen. Afdelingschef Ingeborg Myklebust stak haar hoofd om de deur en zei dat ze hoge verwachtingen had van Marians resultaten binnen het coldcaseteam. Marian glimlachte en ze praatten even over koetjes en kalfjes. Toen ging ze gelukkig weer weg.

Ook Myklebust had haar bezocht in het ziekenhuis van Sunnaas. Ze stond erom bekend dat ze haar ondergeschikten om wist te toveren in zenuwlijders. Walgelijk. Marian was nu al moe, voelde ze, dus tegen elven moest ze even pauzeren. Slapen hielp niet; dit was een ander soort moeheid. Ze nam de lift naar boven en liet Birka een poosje rondrennen over de uitlaatplaats achter het politiebureau. Nou ja, rennen – de hond rende niet meer, ze snuffelde wijdbeens sjokkend rond. Wat leken ze toch op elkaar, Birka en zij. Een zonnestraal gleed tussen twee gebouwen door en zette het gras achter het bureau in een oranje gloed. Ze deed de oordopjes van haar iPod in en luisterde naar Melody Gardot, die met breekbare stem ‘Your Heart is Black as Night’ zong.

Na haar pauze regelde Cato begeleiding voor haar naar het bewijsdepot op verdieping K2. Daar bevond zich een aaneengesloten rij enorme archiefkasten die voorzien waren van draaiwielen, zodat ze verschoven konden worden om tussenin ruimte te maken. De bladen van de plafondventilator waren bedekt met stof. Ze zette het ding aan; het lage gezoem maakte haar rustig.

De zaak-Thona werd beschouwd als een ontvoering; iemand moest het meisje hebben meegenomen. Op de bal waarmee de meisjes hadden gespeeld waren vingerafdrukken en dna-sporen van hen beiden gevonden, verder niets. Maar nu kon er volgens Cato een betere technische analyse gemaakt worden, dus wie weet leverde dat iets op.

Ze zocht een halfuur naar de bal, maar vond hem niet op de plek waar de zaak- en planknummergegevens haar naartoe verwezen. Ze werd weer uitgelogd en nam de lift terug naar boven.

Vijftien jaar was lang; de bewijszak was misschien verplaatst. Ze moest morgen maar verder zoeken. Terug op haar kantoor googelde ze de twintigjarige Elly Haug en vond een Facebookfoto. Een slanke jonge vrouw met lang bruin haar, grijze ogen en een ringetje door haar neus. Ze zag er lief uit. Ze studeerde in Trondheim en hield van de muziek van Sissy Wish en Foo Fighters. Haar favoriete schrijvers waren Ernest Hemingway en Sylvia Plath en onder het kopje vind-ik-leuks stonden de Noorse Wandelbond, het Leger des Heils en de Cliniclowns.

*

Rex was Franks hond. Hij haalde zijn poten van het portier. Het voelde bevrijdend om even achterover te leunen in de autostoel. Hier gewoon even te zitten. In het bos behandelde Frank de hond alsof hij zoöloog was en moest analyseren hoeveel het beest aankon. Hij had Andreas Lindeberg op de troon gezet en diens geschreeuw was tot in de garage te horen; hij jankte met hese uithalen, als een gepijnigde hond. Het was een scenario dat in een horrorfilm thuishoorde. Frank zei dat de troon het zenuwstelsel zou ontwarren – het deinende zeewier in de ziel. Franks preken over omnipotentie en kracht waren verschrikkelijk. Wij zijn sterk, dus we moeten iets doen. En dat doen we nu. Die omnipotentie was vanaf het begin af aan al een onrealistisch idee geweest, een buitensporig geloof in het eigen kunnen – almacht, met andere woorden. Maar alleen God was almachtig. De leesbril gleed af en viel tegen de opengeslagen bijbel die op het stuur rustte. Vaders handen waren maar iets groter geweest dan deze vuisten. Rex begon te blaffen. Achter het gevoel van leegte school nog een ander gevoel, ver weg, voorbij de angst.

Ze deelden hun interesse in motoren. Maar alleen Frank had wraakfantasieën, die had hij altijd al gehad. Op kousenvoeten was hij niet langer dan een meter vijfenzeventig. Na de operatie was hij gestopt met groeien. Het was alsof zijn hele leven op zijn vijftiende in die operatiekamer tot stilstand was gekomen. Ze hadden zich samen prima gered. Ze hadden allebei een opleiding gevolgd en functioneerden goed. Ze wisten veel van persoonlijkheid, bijvoorbeeld dat het menselijk karakter rond het vijfendertigste levensjaar verstijfde, als gips, en maar heel zelden weer soepel werd. Het kwam vaak voor dat mensen anders werden dan ze zelf hadden gewild.

Moeder zat achter het raam dat uitkeek op de garage. Haar gezichtsuitdrukking was dezelfde als altijd. Ze trok zich niets aan van een beetje geschreeuw; ze dacht waarschijnlijk dat het de radio was. Zo ging het in de jaren zeventig ook. Toen zat ze vaak voor de kijkbuis, zoals ze het zelf noemde, hoewel ze eigenlijk meer van radio hield. En ze was een fervent kerkbezoeker. De hond was op twee poten gaan staan en keek door het zijraam. Bang zijn voor Rex was natuurlijk belachelijk. Maar de hond was onvoorspelbaar. En wat betreft de jongen op de troon: het was nu te laat om nog van gedachten te veranderen.

*

Cato stond plotseling in de deuropening, met een stoel in zijn handen. ‘Voor Tønnesen,’ zei hij. Zijn leesbril stond op het puntje van zijn neus. ‘Jullie gaan hierbeneden vast een hoop overleg plegen, dacht ik zo.’

Birka stond op, kwispelde en keek van de een naar de ander. Bij wie moet ik nou zijn? Cato zette de stoel neer.

Marian stopte de foto van Thona Ormberg Johansen onder het toetsenbord en sloeg op haar dij. ‘Kom maar, Birka.’ De hond begon te piepen.

Cato ging zitten. ‘Hoe gaat het?’

‘Ik weet het niet, om eerlijk te zijn voelt het alsof ik uit balans ben, alsof ik net wakker ben geworden uit een winterslaap.’

Hij deed een poging tot een glimlach en schoof zijn bril hoger op zijn neus. ‘Nou, beertje, zolang je in dit hol zit heeft in elk geval niemand last van die hond van je.’

Marian glimlachte terug. Een moeizame glimlach, die haar litteken deed trekken. ‘Die hond van mij is een ontrouw mormel. Je hoeft trouwens niet de hele tijd bij me langs te komen, hoor.’

‘Hoezo de hele tijd? Ik kom toch alleen maar een stoel brengen?’

‘Ik kan deze zaak misschien oplossen, maar alleen als mijn omgeving me met rust laat.’

‘En met “mijn omgeving” bedoel je mij zeker?’ Hij keek haar glimlachend aan over zijn bril, zette hem af en tikte ermee tegen zijn handpalm. ‘Ik heb een pasje geregeld dat je toegang geeft tot het bewijsdepot. Dan hoeft er niet steeds iemand met je mee naar beneden.’

‘Dank je wel.’ Ze pakte het aan. Ze wist dat het hem moeite had gekost om dat regelen.

‘Ik ken je manier van werken. O, trouwens, ik was vergeten te zeggen dat je misschien naar Australië moet, naar Melbourne. De vader van het meisje woonde daar toen ze verdween. We hebben nooit face to face met hem gepraat. Hij woont daar nog steeds.’

‘Ik ga niet naar Australië,’ zei ze.

*

Het was wel eigenaardig dat de politie Thona’s vader nooit had bezocht. In het dossier stond dat hij kort na de geboorte van zijn dochter was vertrokken. Hij was een tiran geweest, volgens Thona’s moeder. Ze had nooit aangifte gedaan, maar de beide ouders hadden duidelijk een hekel aan elkaar. Zij beschreef hem als een psychopaat met losse handjes – sommige mensen sprongen nogal losjes om met de aanduiding ‘psychopaat’. Ma­rian had onlangs nog een biografie gelezen. Daarin ging het over afwezige vaders – zoals bij Oliver Twist en Disney’s Kwik, Kwek en Kwak, of zoals in de sprookjes van Assepoester en Roodkapje. Om nog maar te zwijgen van de vader van Pippi Langkous, die koning was op een eiland in de Stille Zuidzee. Een vader moest zijn kinderen beschermen en op ze letten. John Johansen had die verplichting tegenover Thona duidelijk verzaakt.

Ze belde de sociale dienst en kreeg te horen dat Glenn Haug van een arbeidsongeschiktheidsuitkering leefde. De verantwoordelijk ambtenaar gaf haar Haugs telefoonnummers – ‘Dat wil zeggen, twee ervan,’ zei ze. Hij had er vast nog meer. Marian wilde zo snel mogelijk een kijkje gaan nemen bij de daklozenopvang waar hij woonde. Maar eerst zou ze langsgaan bij Annie Ormberg Johansen.

Het Lovisenberg-ziekenhuis was gespecialiseerd in psychiatrie en interne geneeskunde. Annie werkte op een psychiatrische afdeling die Dag en Nacht heette. Misschien kon Marian beter eerst met Tønnesen praten voordat ze langsging bij Annie en het volkstuinencomplex, maar de verleiding om het alvast te doen was groot. Ze wist natuurlijk niet of Annie wel op haar werk zou zijn, maar ze moest toch ergens beginnen. En ze wilde de plek hoe dan ook zien. Op internet vond ze Annie Ormberg Johansens mobiele nummer. Ze was inderdaad op haar werk. Marian sloot haar computer af, nam de hond mee en reed de parkeergarage uit. Op weg naar het ziekenhuis stopte ze bij de Alexander Kiellands plass om bij de slijterij een nieuwe fles gin en een box witte wijn te kopen. Ze graaide ook een brood en een pakje salami mee uit de supermarkt ernaast. Daarna stapte ze weer in haar auto en begaf zich het verkeer in. Afdeling Dag en Nacht was duidelijk een plek was waar je acute hulp kon krijgen.

*

Het licht van de herfstzon viel door de voorruit en verwarmde haar gezicht. Marian parkeerde voor het rode gebouw dat aan de Geitmyrsveien lag. Het was al half twee. Ze belde een van de telefoonnummers die de vrouw van de sociale dienst haar gegeven had, maar Glenn Haug nam niet op. Er reed een vuilniswagen het terrein op en boven de daken van het gebouw kwamen donkere wolken aandrijven. Marian stapte uit en bestudeerde de bordjes die de weg wezen naar de verschillende afdelingen: polikliniek, regionaal kenniscentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie en afdeling dag en nacht. Er stonden grote bomen in ronde gaten in het asfalt. De boomkruinen – dat wil zeggen: de resterende bladeren – waren felgekleurd. Het beschaduwde gras voor de entree was donkergroen.

Ik weet waar je woont
cover.xhtml
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
.html