80

Myrtel Haug zat in de krappe verhoorkamer, onder het felle licht. Een agent had een glas water voor haar op tafel gezet. Ze wachtte. Ze wachtte al vijftien jaar op dit moment. Ze was niet van ijzer. Nu was de tijd gekomen. Ze droeg haar rubberlaarzen, haar versleten werkbroek en haar windjack vol mestvlekken. Onder haar nagels zaten rouwranden. Haar handen waren altijd vuil, zo lang ze zich kon herinneren al. Alles aan deze kamer bezorgde haar een onprettig gevoel: het donker buiten, de glazen wand met daarachter de gang, de politiemedewerkers die voorbijliepen hoewel het midden in de nacht was. Er kwamen steeds nieuwe langs; ze liepen haar straal voorbij. Ze omklemde het glas water en bekeek haar eigen spiegelbeeld in het raam. Haar vettige haar hing in dode plukken om haar verweerde gezicht. Ze wilde zichzelf niet aankijken – haar ogen waren net donkere poelen. Nu moest ze op haar woorden passen.

Marian Dahle kwam de kamer binnen. Ze had koffie bij zich, en een recorder. Haar haar was nat en de broek die ze aanhad was te groot. Ze ging tegenover Myrtel aan tafel zitten. Toen kwam er een man binnen, niet die lange met het grijze haar, maar een of andere snotneus.

Marian Dahle zette de recorder aan en sprak de datum en haar naam in.

‘We moeten zorgen dat je een advocaat krijgt, Myrtel,’ zei ze.

Myrtel fronste. ‘Waarvoor? Ik heb niks misdaan.’ Het voelde alsof ze de strijd al lang geleden verloren had. Maar ze gaf zich nog niet gewonnen. In een flits zag ze het meisje voor zich en hoe ze daarbeneden lag. ‘Ik heb altijd m’n mond gehouden, maar daar is ’n reden voor.’

‘Waarom zouden we je geloven?’ Marian merkte dat haar jonge collega naar haar keek. Ze moest eigenlijk wachten op de advocaat. Maar ze had geen geduld.

‘Omdat het ’n ongeluk was, daarom,’ zei Myrtel zacht. Toen stak ze haar kin in de lucht. Haar ogen stonden vol tranen. ‘Ze heb d’r door het luik geduwd. En jullie kennen niet een kind van vijf in ’t gevang gooien, of wel soms?’

*

Margrethe Moe sloeg af naar de Stormørkveien. Als ze andere mensen vertelde waar ze woonde, zeiden die altijd: ‘Daar?’ Dan antwoordde ze: ‘Ja, daar,’ en dacht aan het bos met de meertjes vol vis, het moeras en de donkere sparren. Ze maakten lange wandelingen, soms helemaal naar de Klovehøgda. We doen dit samen. Ze hoorde de stem van haar broer in haar binnenste. Zijn ijskoude, holle stem. Ze herinnerde zich nog dat hij de baard in de keel kreeg; hij was spichtig geweest, met een veel te groot hoofd. Het geluid van zijn stem ging haar door merg en been. Ze had eerst nog vriendinnetjes gehad, totdat Frank zei: wat een rare kinderen. Nu herinnerde ze zich hen alleen nog als figuren uit een ver verleden. Ze was altijd bang geweest voor Frank, ook nu nog. Die angst had ze haar hele leven met zich meegedragen, als een touw dat haar strak insnoerde.

*

Annie hoorde haar eigen ademhaling. Ze staarde het donker in. Ze waren in het bos. Er was hier geen straatverlichting. In het schijnsel van de koplampen zag ze een schuur zonder dak en even verderop dook een brievenbus aan een paaltje op uit het donker. De plassen langs de weg waren bedekt met spiegelend ijs. Margrethe hield stil voor een huis met een verblindend felle buitenlamp. Ze parkeerde half in een greppel, zodat de banden wegzakten in de modderige sneeuw. Annie zag een grote, glimmende garagedeur.

Ze stapten uit. Er klonk ruw geblaf.

‘Dat is de hond van Frank,’ zei Margrethe. Het was inmiddels na enen.

Annie beklom gedwee een buitentrapje naar een verweerde bruine deur. Frank Moe stond hen op te wachten in de hal, waar een walm van baklucht, sigarettenrook en oud parfum zich in de wanden had vastgebeten.

‘Dag Annie,’ zei Frank.

Hij keek Margrethe nijdig aan. Ze liep langs hem heen naar binnen.

Er hing ineens een gespannen, dreigende sfeer. ‘Ze hebben Thona gevonden,’ zei Annie zacht. ‘Ze is dood.’

Op dat moment zag ze de twee motorpakken aan de kapstok hangen. De weduwe van de oude rechter had op het nieuws verteld dat ze twee motorrijders voor haar huis had zien staan.

Ze zou hier nooit meer levend vandaan komen. Margrethe had haar op heterdaad betrapt in Dans kantoor. Maar niets was zo erg als het besef dat Thona dood was.

Ik weet waar je woont
cover.xhtml
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
.html