33

Zoals Flint al had gehoopt, werden Hodge en de twee Amerikanen niet bepaald warm onthaald in Oakhurst Avenue. Eva was in tranen toen ze aanbelden.

“Ik weet niet waar hij is,” snikte ze. “Hij is gewoon verdwenen. Toen we terugkwamen uit Amerika was hij weg. Hij had geen briefje achtergelaten en zijn creditcards en chequeboekje lagen op de keukentafel. Hij had ook geen geld opgenomen, dus ik weet gewoon niet wat ik moet denken.”

“Misschien heeft hij een ongeluk gehad. Hebt u de ziekenhuizen geprobeerd?”

“Ja, natuurlijk. Dat heb ik meteen gedaan, maar ze werkten helemaal niet mee.”

“Heeft hij ooit belangstelling getoond voor andere vrouwen?” vroeg een van de Amerikanen, die haar kritisch bekeek.

Eva stopte onmiddellijk met snikken. Ze had meer dan genoeg van Amerikanen, en vooral van agenten in burger met zonnebrillen en auto’s met geblindeerde ramen.

“Nee, nooit!” snauwde ze. “Hij is altijd een prima echtgenoot geweest en als jullie zulke vragen gaan stellen, kunnen jullie doodvallen!”

Ze sloeg de deur woedend dicht. Hodge en de Amerikanen liepen terug naar hun auto en kwamen tot de ontdekking dat ze een lekke band hadden. Vanuit hun slaapkamer keek de vierling vol leedvermaak toe. Josephine had een band laten leeglopen.

In het ziekenhuis werd Flint tot zijn verbazing op de gang opgewacht door dr. Dedge. De psychiater zag er afgetobd en hologig uit en schudde hulpeloos zijn hoofd.

“Godzijdank, u bent er,” zei hij. Hij pakte Flint bij zijn arm, trok hem mee naar zijn kantoortje, gebaarde naar een stoel en plofte achter zijn bureau neer. Hij deed een la open en nam een handvol blauwe pillen in.

“Heeft u het soms een beetje moeilijk met onze vriend Wilt?” vroeg Flint.

De dokter staarde hem met uitpuilende ogen aan. “Moeilijk?” bracht hij er vol ongeloof uit. “Moeilijk? Die hufter had verdomme de gore moed me vannacht om vier uur uit bed te halen, om me te vertellen dat ik afstam van de familie Pongidae.” Hij schonk een glas water in en nam nog een blauwe pil.

“Bedoelt u dat u helemaal hierheen bent gereden – ” begon Flint, maar dr. Dedge leek zich verslikt te hebben.

“Hierheen gereden?” sputterde hij. “Vergeet het maar. Ik ben gedwongen hier te slapen, op die stomme divan in de hoek, voor het geval de zoveelste halvegare besluit zichzelf te verhangen of midden in de nacht door het lint gaat. Zo groot is het personeelstekort. En ik ben nota bene een hooggekwalificeerde psychiater die gespecialiseerd is in gevallen van paranoïde psychose, geen achterlijke nachtwaker.”

Flint wilde net zeggen dat hij met hem meevoelde toen de dokter vervolgde:

“Die zak ligt de hele dag te snurken, bedenkt ‘s-nachts helse vragen en drukt dan op de alarmknop. U weet niet hoe hij is.”

Flint zei dat hij dat maar al te goed wist. “Hij is een meester van het ongerijmde antwoord. Ik heb hem urenlang ondervraagd, maar je krijgt geen vat op hem.”

Dr. Dedge boog zich over zijn bureau. “Nou, inmiddels stel ik hem geen vragen meer, maar stelt die hufter ze aan mij. Vannacht om vier uur vroeg hij of ik wel besefte dat ik voor 99.4 procent baviaan was, want dat bleek uit DNA-onderzoek. Dat bedoelde hij toen hij zei dat ik afstamde van de Pongidae.”

“Dan had hij het verkeerd begrepen. Hij bedoelde niet baviaan, maar chimpansee,” zei Flint, in een poging de dokter te kalmeren.

Dat werkte niet echt. Dr. Dedge keek hem verwilderd aan. “Chimpansee? Bent u ook gek of zo? Lijk ik op een baviaan of een chimpansee? Mijn DNA is nog nooit onderzocht, en wat is dat voor gelul over Pongidae? Mijn vader heette Dedge en mijn moeder Fawcett en die namen gaan terug tot in de zeventiende eeuw. We hebben een stamboom laten opstellen, van beide kanten van de familie, en niemand heet Pongidae.”

Inspecteur Flint probeerde het nog een keer. “Hij heeft het allemaal uit de krant. Daar stond laatst een groot artikel in, dat de Pongidae ouder zijn dan de Hominidae en Homo sapiens. Volgens de nieuwste theorie – ”

“Val dood met je nieuwste theorie!” schreeuwde de psychiater. “Ik wil gewoon slapen! Kun je die maniak niet meenemen naar het bureau en hem daar verder verhoren, liefst met het nodige geweld?”

“Nee,” zei Flint gedecideerd. “Hij is ziek en – ”

“Zeg dat wel, en ik word ook ziek als hij hier nog langer blijft. We hebben trouwens alle mogelijke proeven en scans gedaan en niets wijst op een hersenbeschadiging – als hij tenminste hersens heeft in die rotkop van hem.”

Flint zuchtte en ging naar de isolatiezaal, waar Wilt glimlachend overeind zat in bed. Hij had eigenlijk wel genoten van wat hij de dokter allemaal had horen schreeuwen in de aangrenzende kamer. Flint bleef bij het voeteneinde van het bed staan en staarde Wilt even aan. Hij wist niet precies hoe hij dr. Dedge tot de rand van de waanzin had gedreven, maar het was duidelijk dat Wilt zo niet helemaal, dan toch grotendeels bij zinnen was. Flint besloot tot een nieuwe tactiek. Hij had een lang telefoongesprek gevoerd met de hoofdinspecteur in Oston en wist nu waar Wilt geweest was. Als het op bluffen aankwam, kon hij dat spelletje ook spelen.

“Zo, Henry,” zei hij en hij pakte zijn handboeien. “Deze keer ben je te ver gegaan. De moord op je vrouw in scène zetten door een opblaaspop in haar kleren uit te dossen en in een bouwput te gooien terwijl je donders goed wist dat ze springlevend was en op een gestolen boot vakantie vierde met die Californiërs was één ding, maar brandstichting en de moord op een schaduwminister is iets heel anders. Als ik in jouw schoenen stond, zag ik weinig reden tot lachen.”

Wilts glimlach verdween.

Flint deed de deur op slot en ging aan het bed zitten.

“Moord? Moord op een schaduwminister?” zei Wilt oprecht verbijsterd.

“Je hebt me gehoord. Moord en brandstichting in het dorpje Meldrum Slocum.”

“Meldrum Slocum? Nog nooit van gehoord.”

“Vertel mij dan eens hoe het komt dat jouw broek op het weggetje achter Meldrum Manor lag, dat door een of andere smeerlap in de fik was gestoken. Jouw broek, Henry, vol schroeiplekken en as. En dan zou jij nooit van dat dorp gehoord hebben? Iets minder slap gelul, graag.”

“Ik zweer bij God – ”

“Je zweert maar een eind weg. Het bewijs is er. Om te beginnen je spijkerbroek, die is aangetroffen op een weggetje achter het afgebrande huis. Bovendien is onomstotelijk vastgesteld dat je in de garage van de vermoorde schaduwminister bent geweest. Uit dna-onderzoek is gebleken dat het bloed dat daar is aangetroffen exact hetzelfde is als jouw bloed. Dat zijn feiten. Onweerlegbare feiten. En laat ik je ook nog even vertellen, om je een beetje op te vrolijken, dat Scotland Yard erbij betrokken is. Hier kun je je niet meer uit lullen, Henry, zoals de vorige keren.”

Flint liet die vreselijke informatie goed tot een verbijsterde Wilt doordringen. Wilt probeerde zich te herinneren hoe dat allemaal gebeurd kon zijn, maar kon zich alleen onsamenhangende beelden voor de geest halen.

“Denk na, Henry, denk na. Dit is geen geintje. Het is de zuivere waarheid.”

Wilt keek hem aan en besefte dat Flint bloedserieus was.

“Ik weet niet wat er gebeurd is, en dat is ook de zuivere waarheid. Ik weet alleen nog dat ik niet met Eva naar Amerika wilde, om bij haar tante Joan en Wally Immel-mann te logeren. Ik zei dat ik me moest voorbereiden op een cursus voor volgend semester en haalde boeken uit de bibliotheek waarvan ik wist dat Wally ze zou haten. Eva schopte uiteraard stennis en zei dat ik ze niet mocht meenemen.”

“Wat voor boeken?”

“O, over Castro’s heilstaat en de marxistische theorie van de revolutie. Precies de dingen waar Wally een rolbe-roerte van zou krijgen. Niet dat het nou mijn favoriete leesvoer is, maar hij zou ter plekke een hartinfarct hebben gekregen als ik met zulke boeken in Wilma was verschenen. Er waren er nog meer, maar ik kan me de titels niet herinneren.”

“En Eva tuinde daarin?”

“Met wijdopen ogen. Het was trouwens best geloofwaardig. Er lopen nog steeds idioten rond die denken dat Lenin een soort heilige was, en Stalin in feite best een geschikte vent. Sommige mensen leren het nooit, nietwaar?”

Daar ging Flint maar niet op in. “Nou, goed. Daar neem ik voorlopig genoegen mee. Maar vertel me nu wat er daarna gebeurd is, en geen geleuter over geheugenverlies. Volgens de dokter lijd je niet aan hersenletsel, of in elk geval niet in ernstigere mate dan eerst.”

“Ik kan je tot op zeker punt vertellen wat ik gedaan heb, maar daarna is alles blanco, tot ik wakker werd op die Terminale Afdeling. Het laatste dat ik me herinner, is dat ik kletsnat van de regen door een bos liep en struikelde over een boomwortel. Daarna niets meer. Ik zou je graag willen helpen, maar helaas.”

“Oké, laten we dan ietsje verder teruggaan. Waar kwam je vandaan?” vroeg Flint.

“Dat is het juist: dat weet ik niet. Ik was op wandelvakantie.”

“Van waar naar waar?”

“Weet ik niet. Ik wilde het trouwens ook niet weten. Ik wilde gewoon nergens heen. Begrijp je wat ik bedoel?”

Flint schudde zijn hoofd. “Totaal niet,” zei hij. “Je wilde het niet weten en je wilde nergens heen. Moet ik dat begrijpen? Volgens mij zit je weer uit je nek te kletsen, Henry. Je probeert me om de tuin te leiden. Liegen, zou je het ook kunnen noemen. Je móét geweten hebben waar je heen ging.”

Wilt zuchtte. Hij had in de loop der jaren al de nodige aanvaringen gehad met Flint, en hij had moeten beseffen dat de inspecteur nooit zou begrijpen dat hij niet had willen weten waar hij heen ging. Toch deed hij een poging om het uit te leggen.

“Ik wilde weg uit Ipford, weg van de school, de sleur, mijn werk, als je het tenminste werk kunt noemen. Ik wilde dat allemaal uit mijn gedachten bannen door een ander Engeland te zoeken, zonder vooropgestelde ideeën.”

Flint probeerde te begrijpen wat Wilt bedoelde, maar slaagde daar zoals gewoonlijk niet in. “Wat deed je dan in godsnaam in Meldrum Slocum?” vroeg hij, in een wanhopige poging het gesprek in enigszins logische banen te leiden. “Je moet toch ergens vandaan gekomen zijn?”

“Ja, dat zei ik toch? Uit een bos. Ik was trouwens bezopen.”

“En je denkt zeker dat ik bezopen ben als je hoopt dat ik dat geloof!” snauwde Flint. Hij ging terug naar het kantoortje van dr. Dedge en bonkte op de deur, maar de goede dokter riep dat hij de klere kon krijgen.

“Ik wil alleen weten of die eikel van een Wilt voldoende hersteld is om weer naar huis te mogen.”

“Hoor eens,” schreeuwde de psychiater, “het zal me worst wezen of hij hersteld is of niet! Zorg gewoon dat hij oprot! Hij wordt m’n dood nog. Ben ik zo duidelijk genoeg?”

“Hoort hij volgens uw mening in een psychiatrische kliniek thuis?” vroeg Flint.

“Dat lijkt me de uitgelezen plek voor die hufter!” schreeuwde dr. Dedge.

“In dat geval moet u een bevel tot gedwongen opname tekenen.”

Er klonk een dof gekreun aan de andere kant van de deur. “Dat gaat niet. Hij is geen gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving,” zei de psychiater. Hij deed de deur open, alleen gekleed in zijn onderbroek, aarzelde even en nam toen een beslissing. “Weet je wat? Ik zal hem doorverwijzen voor nader onderzoek. Dan mogen de artsen in De Mente de knoop doorhakken.”

Hij liep naar zijn bureau, vulde een formulier in en gaf het aan Flint. “Zo, dan ben ik hem in ieder geval kwijt.”

Flint ging terug naar Wilt. “Je hebt vast wel gehoord wat de dokter zei. Je mag hier weg.”

“Wat bedoelde hij precies met nader onderzoek?”

“Geen idee. Ik ben geen psychiater,” zei Flint.

“Hij ook niet, als je het mij vraagt,” zei Wilt, maar hij stapte uit bed en begon zijn kleren te zoeken. Die waren nergens te vinden. “Zo ga ik echt de deur niet uit,” zei hij, met een gebaar naar het lange nachthemd dat hij op de afdeling Geriatrie had gekregen.

Flint ging terug naar dr. Dedge, wiens humeur er niet beter op was geworden. “Pak gewoon de kleren die hij droeg toen hij hier werd binnengebracht!” snauwde hij door de deur heen.

“Maar die hebben we in beslag genomen, als bewijs voor het feit dat hij mishandeld was.”

“Probeer het mortuarium. Er ligt daar vast wel een lijk met zijn maat. En laat me nu eindelijk slapen!”

De inspecteur liep de gang uit en vroeg waar het mortuarium was. Toen hij dat eindelijk had gevonden en uitlegde wat hij kwam doen, kreeg hij te horen dat hij een lijkenpikker was en als de donder moest oprotten. Flint maakte woedend rechtsomkeert en jatte een witte jas uit de kleedkamer van de ziekenbroeders toen de eigenaar even naar de wc was. Tien minuten later was Wilt, gekleed in de witte jas die veel te kort was om zijn nachthemd te bedekken, in Flints auto op weg naar de psychiatrische kliniek Hij protesteerde dat hij helemaal geen ‘nader onderzoek’ nodig had.

“Ze stellen je alleen maar een paar vraagjes en dan mag je weer gaan,” zei Flint. “En het is trouwens heel wat beter dan het alternatief.”

“Wat is dat dan?” vroeg Wilt.

“Krankzinnigverklaring, gevolgd door gedwongen opname.”

Wilt zei niets meer. Plotseling leek ‘nader onderzoek’ een stuk minder erg.