18

Toen Harold Rottecombe eenmaal bij het botenhuis was, besefte hij dat zijn briljante plannetje om naar Slawford te varen niet zou werken. Het zou zelfs gekkenwerk zijn. De rivier was gezwollen door de stortbuien die Wilt hadden gedwongen zijn toevlucht te nemen tot de whisky, en stroomde woest langs het botenhuis. Harold zag takken drijven, plastic flessen, een hele struik die door de rivier ontworteld was, een koffer en – waar hij nog het meest van schrok – een dood schaap. Harold keek even naar het schaap. Het dreef gelukkig te snel voorbij om er lang bij stil te kunnen staan, maar hij kwam wel tot de conclusie dat hij geen zin had het lot van het onfortuinlijke dier te delen. Het roeibootje zou niet kalmpjes de rivier af dobberen, maar meegesleurd worden door het schuimende water en binnen de kortste keren zinken. Er zat niets anders op: hij moest naar Slawford lopen en dat lag ruim vijftien kilometer stroomafwaarts. Het was heel lang geleden dat Harold vijftien kilometer had gelopen. Het was zelfs lang geleden dat hij er drie gelopen had, maar hij was niet van plan terug te gaan naar het huis en besprongen te worden door de dolle honden van de media. Ze waren door Ruths schuld in deze rotzooi beland en dus mocht zij zorgen dat ze er ook weer uitraakten. Harold ging op weg, langs de oever van de rivier. De grond was doorweekt, zijn schoenen waren niet geschikt voor lang nat gras en toen de rivier een bocht maakte, zag hij opeens een afrastering van prikkeldraad opdoemen. Het uiteinde stond in ruim een halve meter water, zo hoog was de rivier gestegen.

Harold keek vol wanhoop naar het prikkeldraad. Zelfs zonder al dat woelige water zou hij nooit een poging hebben gedaan er overheen te klimmen. Dat kon alleen maar tot castratie leiden. Een paar honderd meter landinwaarts zag hij gelukkig een hek. Hij liep ernaartoe, maar het zat op slot en hij was gedwongen er moeizaam overheen te klimmen. Daarna moest hij nog diverse keren lange omwegen maken om hekken of doorgangen in de heggen te vinden, en die doorgangen waren altijd te smal voor een man van zijn omvang terwijl de hekken steevast op slot zaten. Bovendien was er overal prikkeldraad. Zelfs heggen die er op een mooie zomerdag fris en groen uitgezien zouden hebben, bleken bij nader inzien een hel van prikkeldraad. Harold Rottecombe, parlementslid van een landelijk kiesdistrict en tot nu toe een groot voorvechter van agrarische belangen, begon langzaam een gloeiende hekel te krijgen aan boeren. Hij had het natuurlijk altijd al inhalige, onwetende en sociaal inferieure wezens gevonden, maar hij had nooit beseft wat een satanisch genoegen ze erin schepten om het onschuldige wandelaars zo moeilijk mogelijk te maken hun land over te steken. En door al die omwegen en de enorme plassen die hij ook regelmatig moest zien te vermijden, zouden de vijftien kilometer waar hij al zo tegenop had gezien er eerder vijftig worden.

Hij zou Slawford nooit bereiken.

Terwijl hij vermoeid voortsjokte, vervloekte hij zijn vrouw. Die stomme trut moest stapelgek zijn geweest om de honden los te laten op die twee klotejournalisten. Waarom had ze niet gewoon tactvol kunnen zijn? Hij bedacht wat hij het liefst met haar zou doen, maar tenzij hij haar vermoordde, had ze hem in feite bij de ballen. Hij was net tot die sombere conclusie gekomen toen het opnieuw begon te regenen. Harold liep haastig verder en kwam bij een stroompje dat naar de rivier liep. Hij sjokte langs het water, op zoek naar een plaats waar hij kon oversteken. Plotseling verloor hij zijn doorweekte linkerschoen. Hij ging vloekend aan de rand van het stroompje zitten en ontdekte dat er een gat in zijn sok zat. Bovendien had hij een blaar op zijn hiel en zag hij bloed. Hij deed zijn sok uit om beter te kunnen kijken en terwijl hij dat deed gleed hij lang de oever omlaag, landde pijnlijk op een scherpe steen en lag een fractie van een seconde later languit in het water. Hij deed verwoede pogingen om op te staan, maar zijn hoofd kwam met een klap tegen een tak die laag boven het water hing en tegen de tijd dat hij de rivier in werd gespoeld, was hij maar gedeeltelijk bij bewustzijn en niet meer in staat om zich tegen de schuimende golven te verzetten. Zijn hoofd kwam nog heel even boven, maar werd toen omlaag getrokken door de onderstroom. Hij dreef onopgemerkt onder de stenen brug in Slawford door en vervolgde zijn weg naar de Severn en het kanaal van Bristol. Lang voor die tijd had hij al heel wat meer vaarwel moeten zeggen dan alleen zijn politieke ambities. De schaduwminister voor Integratie en Deportatie dobberde morsdood in de richting van de zee.