27
Toen Wilts broek, vol met schroeiplekken, modder en iets wat verdacht veel op gedroogd bloed leek, ontdekt werd op het weggetje achter de puinhopen van Meldrum Manor, was de politie in Oston uiteraard hevig geïnteresseerd.
“Ah, eindelijk komen we ergens! Die rotzak van een Battleby heeft iemand ingehuurd om het huis in de fik te steken,” zei de hoofdinspecteur tegen de politiemensen die bijeen waren om erachter te komen wat er werkelijk gebeurd was op de avond van de brand. “Bovendien weten we nu hoe die eikel heet en waar hij woont. Er zat een envelop in de achterzak. Hij heet H. Wilt en woont in Ipford. Oakhurst Avenue 45. Zegt dat iemand iets?”
Een agent stak zijn hand op. “Zo heette een rugzaktoerist die bij mevrouw Rawley heeft gelogeerd. U zei dat ik alle hotels moest controleren. Nou, daar zijn er hier niet al te veel van, dus heb ik ook de particulieren die kamers verhuren maar gecheckt. En de avond tevoren logeerde hij bij mevrouw Crow. Hij wilde niet zeggen waar hij heen ging. Hij beweerde dat hij niet wist waar hij was en dat ook niet wilde weten.”
“Mijn vrouw komt uit Ipford,” zei een brigadier, “en we krijgen nog steeds het plaatselijke krantje. Een dag of wat geleden stond er een stuk in over een kerel die bewusteloos was aangetroffen in een achterstandswijk in Ipford. Hij had een klap op zijn hoofd gehad en had geen broek aan. En hij zat onder de modder.”
De hoofdinspecteur verliet de kamer om even te bellen.
“Bedankt. Dat was een schot in de roos,” zei hij toen hij terugkwam. “Hij ligt in het ziekenhuis van Ipford en lijdt aan een hersenschudding en geheugenverlies. Hij is nog niet bij kennis, maar ze zullen een monster van de modder op zijn hemd opsturen, zodat we kunnen controleren of dat overeenkomt met de modder op het weggetje achter de Manor.”
“Merkwaardig. Ik was de dag na de brand op dat weggetje, bij klaarlichte dag, en toen lag er geen broek. Dat weet ik zeker,” zei een jonge agent. “Die lui van de verzekering waren erbij. Vraagt u maar aan hen.”
De hoofdinspecteur keek de agent twijfelachtig aan. Wat hem vooral interesseerde, was dat er motorolie en bloed op die broek zaten. Hij had Ruth Rottecombe haar beledigende gedrag op de avond van de brand nog steeds niet vergeven. Zijn ‘neus’ zei hem dat ze op de een of andere manier iets te maken had met de brandstichting. En waar was de schaduwminister van Integratie en Deportatie gebleven? De kranten hadden wraak genomen met beschuldigingen die welhaast smeekten om een aanklacht wegens smaad, maar Harold Rottecombe had niets van zich laten horen. Vreemd, heel vreemd. Het meest verdachte feit was nog dat de agent die zogenaamd Leyline Lodge bewaakte maar in werkelijkheid een oogje in het zeil hield, gemeld had dat de garagedeuren niet meer open waren gegaan sinds Wilfred en Pickles waren losgelaten op de twee razende reporters. Ruth Rottecombe zette haar Volvo tegenwoordig op de oprit, bij de voordeur. Bovendien liepen de twee bulterriërs los op het terrein, zodat zelfs de gebruikelijke leveranciers alles wat Ruth telefonisch bestelde achterlieten bij het hek, waar ze het zelf ging ophalen. Ze was dus nog gewoon thuis, maar vooral de hermetisch afgesloten garage trok de aandacht van de hoofdinspecteur. Er moest daar iets verborgen zijn en zijn intuïtie zei hem dat het verstandig was om een discreet woordje te wisselen met de hoofdcommissaris, om uit te vinden of het nuttig zou zijn een huiszoekingsbevel aan te vragen. De hoofdcommissaris kon de Rottecombes niet luchten of zien en had een nog grotere hekel aan hen gekregen door al dat gedoe met Battleby. Sinds het voorouderlijk huis was afgebrand en Battleby was gearresteerd wegens pedofilie, hoefden ze van de rest van de invloedrijke familie niets meer te vrezen. De hoofdinspecteur praatte die avond een uur met de hoofdcommissaris. Hij legde uit waarom hij Ruth Rottecombe wantrouwde en merkte dat de hoofdcommissaris er net zo over dacht.
“De hele zaak stinkt,” zei hij. “Dat stomme wijf zit ook tot over haar oren in die smeerlapperij, maar godzijdank hebben we die vuillak van een Battleby te pakken. Haar man zit gelukkig ook diep in de puree? Ik heb een telefoontje gehad van…nou, van héél hoog. De schaduwmi-nister van Binnenlandse Zaken zelf. Al die media-aan-dacht doet zijn partij geen goed. Ze willen net zo graag weten waar Rottecombe gebleven is als wij, en ik kreeg de indruk dat ze het helemaal niet erg zouden vinden als hij ergens dood gevonden werd. Dan hoefden ze die stomme hufter tenminste niet meer te ontslaan.”
Toen de hoofdinspecteur vertrok, had hij toestemming om een huiszoekingsbevel aan te vragen en alle toepasselijke maatregelen te nemen.
Een van die maatregelen was het afluisteren van de telefoon van de Rottecombes, maar hij kwam alleen te weten dat de veelgeplaagde Ruth heel vaak de flat van haar man in Londen had gebeld, net als zijn club en het hoofdkantoor van de partij. Niemand had ook maar iets van hem gezien of gehoord.