10
De brandweer probeerde vergeefs het vuur te bestrijden. De vlammen hadden zich al vanuit de keuken naar de rest van de Manor verspreid en bovendien ondervonden de brandweerlieden hinder van de Range Rover, die precies voor de ingang van het erf geparkeerd stond. Ze waren uiteindelijk gedwongen een raampje in te slaan, waardoor het alarm afging. Dat zorgde voor nog meer oponthoud en de ontdekking van de pornoblaadjes en aanverwante artikelen. Tegen de tijd dat de politie ten tonele verscheen, was de oorzaak van de brand al vastgesteld.
“Ik heb zelden zo’n duidelijk geval van brandstichting meegemaakt,” zei de brandweercommandant toen de hoofdinspecteur arriveerde. “Het is zo klaar als een klontje, in elk geval voor mij. Het onderzoeksteam zorgt wel voor de rest van het bewijs. Er stond een plastic afvalbak midden in de keuken, vol met spuitbussen. De dader moet niet goed bij zijn hoofd zijn als hij denkt dat wij hier intrappen.”
“Dus er is geen enkele kans dat het een ongeluk geweest kan zijn?”
“De achterdeur open, de ramen naar buiten geblazen en dan een ongeluk? In geen honderd jaar.”
“De ramen naar buiten geblazen?”
“Alsof er binnen een bom is afgegaan. Sommige mensen uit het dorp hebben een vuurbal gezien. De brandstichter moet stapelgek of stomdronken zijn geweest.”
De hoofdinspecteur dacht er precies zo over, alleen nog een graadje erger. Gek en dronken.
“En moet je eens zien wat er in de Range Rover ligt,” zei de brandweercommandant. Ze liepen naar de wagen en keken naar de blaadjes. “Ik heb van m’n leven al heel wat smeerlapperij gezien – sommige mensen hebben de ergste porno thuis – maar dit slaat werkelijk alles. Die vent moet eigenlijk voor de rechter worden gesleept, al is dat natuurlijk niet mijn pakkie-an.”
De hoofdinspecteur bekeek de blaadjes zorgvuldig en dacht ook meteen aan de rechter. Een aanklacht wegens bezit van kinderporno leek hem uitermate haalbaar. Hij hield sowieso niet van porno, maar als er ook nog eens SM en kleine kinderen bij kwamen kijken, kende hij geen enkele genade. En hij had het ook niet erg op leren riempjes en handboeien.
“Heb je niets aangeraakt?”
“Alsjeblieft zeg! Al kreeg ik ervoor betaald! Ik heb zelf kleine kinderen, of liever gezegd kleinkinderen. Als het aan mij lag, werden de lui die dit soort dingen doen gegeseld.”
Dat was de hoofdinspecteur met hem eens. Hij had nog nooit zulke walgelijke rotzooi gezien en bovendien had hij toch al een hekel aan Bob Battleby. Hij had een slechte reputatie en een vreselijk humeur, en het feit dat er duidelijk brand was gesticht, was heel interessant. Volgens de geruchten had Battleby een fortuin verspeeld op de effectenbeurs en leefde hij nu van het geld dat de vrouw van de generaal aan hem had nagelaten. Hij moest de financiële situatie van Battleby eens onder de loep nemen, net als het feit dat hij iets zou hebben met Ruth Rottecombe, de vrouw van het plaatselijke parlementslid. Haar mocht de hoofdinspecteur ook al niet. Daar stond tegenover dat de Battleby’s veel invloed hadden en dat parlementsleden, vooral als ze ook nog eens tot het schaduwkabinet behoorden, met fluwelen handschoentjes moesten worden aangepakt. Hij keek naar de knevel en de handboeien en schudde zijn hoofd. Er liepen altijd weer meer gekken en smeerlappen rond op de wereld dan je gedacht had.
∗
Bob Battleby stond op de weg voor zijn huis en staarde vol ongeloof naar de rokende puinhoop die tweehonderd jaar lang zo’n trots familiebezit was geweest. Hij had het nieuws op de Country Club gehoord en omdat hij nog zatter was dan gewoonlijk, had hij gedacht dat de secretaris van de club hem voor de gek hield.
“Leuk geprobeerd, maar daar trap ik niet in,” zei hij. “Er is niemand thuis.”
“Praat dan zelf maar met de brandweer,” zei de secretaris. Als Battleby nuchter was, was hij al een arrogante en onbeschofte kwal, maar als hij ook nog eens een stuk in zijn kraag had en geld had verloren met pokeren, was hij honderd keer erger.
“Ik hoop dat dit geen geintje is,” zei Battleby dreigend. “Als het loos alarm is, zorg ik dat je godverdomme de laan wordt uitgestuurd…”
Maar de rest van zijn woorden bleef onuitgesproken. Hij plofte in een stoel en liet zijn glas op de grond vallen. Mevrouw Rottecombe nam het gesprek aan in het kantoor van de secretaris en luisterde uiterlijk onbewogen naar het nieuws van de brand. Ze was een spijkerharde tante en haar relatie met Bob Battleby was uitsluitend gebaseerd op eigenbelang.
Ondanks zijn drankzucht en algehele onuitstaanbaarheid, kwam hij in sociaal opzicht goed van pas. Hij was een Battleby en die naam telde als het op het winnen van stemmen aankwam, net zoals invloed en macht telden voor Ruth Rottecombe. Kort nadat Harold Rottecombe in het parlement was gekozen was ze met hem getrouwd, omdat ze het gevoel had gehad dat hij een ambitieuze man was die alleen nog maar de steun van een sterke vrouw nodig had om te slagen in het leven. Ruth beschouwde zichzelf als die sterke vrouw. Ze deed wat gedaan moest worden en had geen scrupules. Zelfbehoud kwam bij haar op de eerste plaats en seks binnen haar huwelijk op de laatste. Ze had genoeg seks gehad toen ze jong was en nu was ze alleen nog maar op macht belust. Bovendien zat Harold de hele week in Westminster en wist ze zeker dat hij zo zijn eigen seksuele eigenaardigheden had. Het belangrijkste was dat hij zijn veilige parlementszetel behield en schaduwminister bleef. Als dat inhield dat ze het Bob Battleby naar de zin moest maken en zijn sadomasochistische neigingen moest bevredigen door hem op donderdagavond vast te binden en af te ranselen, was ze daar best toe bereid. Het schonk haar zelfs een hoop voldoening en het was heel wat leuker dan thuiszitten en langzaam doodgaan van de verveling die blijkbaar onlosmakelijk verbonden was met het buitenleven, dat voornamelijk draaide om jagen, paardrijden, bridgen, bij elkaar op de koffie gaan en praten over tuinieren. Daarom maakte ze lange wandelingen met haar twee bulterrièrs en zorgde ze ervoor dat ze niet al te elegant gekleed ging. Waarschijnlijk was de familie van Battleby haar dankbaar omdat ze als zijn chauffeur en oppasser fungeerde, al maakte ze zich geen illusies over wat ze werkelijk van haar dachten. Ze stonden bij haar in het krijt, zoals ze het zelf formuleerde, en als ze op een dag veilig geïnstalleerd was in Londen, de partij van haar man aan de macht was en de regering een stevige meerderheid had in het parlement, zou ze ervoor zorgen dat ze haar terugbetaalden met het respect dat ze verdiende.
Nu legde ze de telefoon neer met het gevoel dat er een crisis dreigde. Als Bob vol dronken nonchalance een pan op het vuur had laten staan en daardoor de Manor was afgebrand, waren de poppen aan het dansen. Bedachtzaam verliet ze het kantoor van de secretaris en ging terug naar Battleby.
“Sorry, Bob, maar het is waar. Het huis staat in brand. We kunnen beter gaan kijken.”
“In brand? Kan niet. Het staat op de monumentenlijst. Tweehonderd jaar oud. Zulke huizen vliegen niet in brand. Heel anders dan de moderne rotzooi die ze tegenwoordig bouwen.”
Ruth negeerde de impliciete belediging van haar eigen huis, hees Bob met behulp van de secretaris overeind en hielp hem in haar Volvo stationcar.
Pas nu hij wankel voor het huis stond, omringd door brandslangen, en naar de rokende resten van zijn prachtige landhuis staarde – er moesten nog steeds hardnekkig oplaaiende brandjes in het interieur worden geblust – kreeg Battleby weer enig besef van de realiteit.
“O God, wat zal de familie zeggen?” jammerde hij. “Ik bedoel, alle portretten en zo. Twee Gainsboroughs en een Constable. En het meubilair. Jezus Christus! En we zijn niet eens verzekerd!”
Er liepen dikke zweetdruppels over zijn gezicht, of misschien waren het wel tranen, dat was moeilijk te zien in het schemerige licht. Hij was nog steeds dronken en huilerig. Ruth Rottecombe zei niets. Ze had altijd al een lage dunk van hem gehad, maar nu koesterde ze alleen nog de diepste minachting. Ze had zich nooit met zo’n minderwaardig watje moeten inlaten.
“Het zal wel kortsluiting zijn geweest,” zei ze uiteindelijk. “Wanneer is de elektrische bedrading voor het laatst vervangen?”
“De elektrische bedrading? Weet ik veel. Twaalf of dertien jaar geleden. Zoiets. Er was niks mis met de bedrading.”
Ze werden gestoord door de hoofdinspecteur van politie.
“Vreselijk wat er gebeurd is, meneer Battleby. Een tragisch verlies.”
Battleby draaide zich om en keek hem agressief aan. Plotseling oplaaiende vlammen in wat ooit de bibliotheek was geweest verlichtten zijn rood aangelopen gezicht.
“Wat heb jij daarmee te maken? ‘t Is verdomme niet jouw verlies,” zei hij.
“Niet voor mij persoonlijk, dat klopt. Ik bedoel een groot verlies voor u en de hele streek, meneer.”
De beleefdheid van de hoofdinspecteur was doorspekt met verborgen woede. Hij zou ‘u’ en ‘meneer’ blijven zeggen en rustig de tijd nemen. Het had geen zin om mevrouw Rottecombe tegen zich in het harnas te jagen. Aan de andere kant was dit wel precies het goede moment om te zien hoe Battleby zou reageren op de smeerlapperij in de Range Rover.
“Zoudt u even mee willen komen, meneer?”
“Waarom in jezusnaam? Waarom rot je niet gewoon op? Het is godverdomme niet jouw huis.”
Ruth Rottecombe kwam tussenbeiden. “Kom, Bob. De inspecteur probeert alleen maar te helpen.”
De hoofdinspecteur negeerde zijn terugzetting in rang. “Het is een kwestie van identificatie, meneer,” zei hij. Hij hield Battleby nauwlettend in de gaten.
Ruth was geschokt, maar Battleby was nog steeds dronken en begreep de hoofdinspecteur verkeerd. “Sta niet zo stom te lullen, man! Je kent me godverdomme goed genoeg! Je kent me al jaren.”
“Het gaat niet om u, meneer,” zei de hoofdinspecteur. Hij liet een veelbetekenende stilte vallen. “Er is iets anders.”
“Iets anders, hoofdcommissaris?” zei Ruth, om haar eerdere vergissing goed te maken. Ze raakte nu echt ongerust.
De hoofdinspecteur buitte haar ongerustheid uit en knikte langzaam. “Een nare zaak, ben ik bang. Heel onaangenaam.”
“Er zijn toch geen doden gevallen…?”
De hoofdinspecteur gaf geen antwoord, maar ging hen voor naar de Range Rover. Hij stapte met Ruth over de brandslangen heen, met de bijtende geur van rook in hun neusgaten, en Battleby wankelde achter hen aan.
Ruth begon steeds banger te worden. De stank en de sinistere nadruk waarmee de hoofdinspecteur sprak werkten op haar verbeelding. In het duister had de Range Rover veel weg van een ambulance. Er stonden diverse agenten omheen. Pas toen ze dichterbij kwamen, zag ze dat het Bobs auto was. Dat zag Battleby ook en hij begon meteen te protesteren.
“Wat doet mijn auto godverdomme hier?” vroeg hij.
De hoofdinspecteur reageerde met een tegenvraag. “Ik neem aan dat u uw auto altijd op slot doet, meneer?”
“Ja, natuurlijk. Ik ben niet achterlijk. Denk je dat ik wil dat hij gestolen wordt?”
“En heeft u hem vanavond ook afgesloten?”
“Dat zeg ik toch? Waarom stel je van die stomme vragen?” zei Battleby. “Natuurlijk heb ik hem afgesloten.”
“Dat wilde ik alleen even zeker weten, meneer. De brandweer moest namelijk een raampje inslaan om uw voertuig te kunnen verplaatsen, meneer.” De bedoeling van zijn vele gemeneer was nu maar al te duidelijk, in elk geval voor Ruth Rottecombe. Het was bedoeld om te provoceren en dat lukte ook.
“Waar was dat nou voor nodig? Godverdomme, dat is je reinste vandalisme. Ze hadden het recht niet – ”
“U had uw voertuig op slot gedaan, meneer, zoals u zojuist zelf hebt toegegeven. Uw wagen blokkeerde de toegang tot het erf. De brandweerwagens konden er niet bij,” zei de hoofdinspecteur langzaam, alsof hij iets uitlegde aan een dom kind. Ook dat was bedoeld om te provoceren. “Als u zo vriendelijk zoudt willen zijn me de sleuteltjes te geven, meneer…”
Maar Battleby was lang genoeg getergd. “Rot op, stomme kutsmeris, en bemoei je met je eigen zaken,” zei hij. “Mijn huis brandt godverdomme tot de grond toe af en dan kom jij met je – ”
“Geef hem de sleuteltjes, Bob,” zei Ruth Rottecombe streng. Battleby vloekte nog even, maar zocht toen in zijn zakken en wist uiteindelijk de sleuteltjes te vinden. Hij gooide ze naar de hoofdinspecteur, die ze van de grond opraapte en toen net deed alsof hij het portier aan de passagierskant openmaakte.
“Ik zou graag willen dat u een blik werpt op dit materiaal, meneer,” zei hij. Hij ging zo staan dat Ruth niets kon zien en deed het lichtje in de auto aan. De blaadjes lagen naast de handboeien en de knevel. De hoofdinspecteur deed een stap opzij, zodat Battleby ze kon zien. Hij staarde er een paar tellen met open mond naar.
“Wie heeft godverdomme die dingen daar neergelegd?”
“Ik hoopte dat u me dat zou kunnen vertellen, meneer,” zei de hoofdinspecteur. Hij ging wat verder opzij, zodat Ruth de verzameling ook kon zien. Haar reactie was heel wat informatiever en ook berekenender.
“Hè Bob, dat is echt weerzinwekkend! Waar heb je die rotzooi in hemelsnaam gekocht?”
Bob keek haar woedend aan. Zijn pafferige gezicht was vuurrood. “Gekocht? Ik heb het helemaal niet gekocht. Ik heb geen idee wat die dingen daar doen.”
“Bedoelt u dat u dit van iemand hebt gekregen, meneer? Zoudt u dan willen zeggen wie – ”
“Lazer op!” schreeuwde Battleby, die zijn laatste restje zelfbeheersing verloor. Ruth Rottecombe schuifelde bij hem weg. Ze besefte nu dat ze zo veel mogelijk afstand moest nemen van Battleby. Bevriend zijn met een man die kickte op foto’s van kinderen die gemarteld en verkracht werden was wel het laatste wat ze nodig had. Bob vastbinden en afranselen was één ding, maar sadistische pedofilie…en het was duidelijk dat de politie er nu bij betrokken was. Ze wilde er niets meer mee te maken hebben. De hoofdinspecteur stapte naar Battleby en keek naar zijn paarse gezicht en bloeddoorlopen ogen.
“Als u dit materiaal niet hebt gekocht en het niet van iemand gekregen hebt, wat doet het dan in uw auto, meneer? Uw afgesloten auto. Dat zou ik graag willen weten. U wilt toch niet zeggen dat het uit zichzelf naar binnen is gevlogen?”
Zijn sarcasme was overduidelijk. Dit was een regelrecht verhoor. Ruth deed een poging ertussenuit te knijpen.
“Als u het niet erg vindt…” begon ze, maar de tactiek van de hoofdinspecteur had het gewenste effect. Battleby haalde vol dronken woede uit. De hoofdinspecteur deed geen poging de klap te ontwijken: hij raakte hem vol op zijn neus en het bloed drupte van zijn kin. Het was bijna alsof hij glimlachte. Een tel later werden Battleby’s armen op zijn rug gedraaid, werd hij in de boeien geslagen, greep een potige hoofdagent hem bij zijn kraag en werd hij in een politiewagen geduwd.
“Het lijkt me verstandig om dit gesprek in een wat kalmere atmosfeer voort te zetten,” zei de hoofdinspecteur, die niet de moeite nam om het bloed van zijn gezicht te vegen. “Ik moet u helaas vragen ook mee te gaan, mevrouw Rottecombe. Ik weet dat het al laat is, maar u moet een verklaring afleggen. Het gaat niet alleen om mishandeling van een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie, maar ook om het bezit van kinderporno. U bent getuige geweest van alles wat is voorgevallen en bovendien speelt er een andere zaak mee, die mogelijk zelfs nog ernstiger is.”
Ruth Rottecombe liep naar haar Volvo en volgde de politiewagens vol beheerste woede naar het bureau in Oston. Van haar hoefde Battleby geen enkele hulp te verwachten.