Ciske
Als je een tijdje niet in Amsterdam geweest bent, vallen je bij tijdelijke terugkeer de interessantste dingen op. Het weer, bijvoorbeeld. Echt prachtig weer is het in Amsterdam zelden. In de rest van Nederland trouwens ook niet. Maar de mensen doen net alsof het wél mooi weer is. Als het even ophoudt met motregenen, knikken mensen elkaar stralend toe, van ‘Heerlijk hè?’, hun gezichten extatisch ten half bewolkten hemel geheven. Als de temperatuur boven de negen graden stijgt, gaat iedereen in hemdjes op terrasjes zitten. Bij veertien graden gaan ze naar het strand, en boven de 22 graden gaan ze thuis bij de ventilator zitten kankeren over die hittegolf. Trouwens, over terrasjes gesproken: in grootsteedse horecagelegenheden is het vrijwel onmogelijk om dronken te worden. In Amerika ben ik gewend dat er elke vijf minuten iemand komt vragen of je nog een borrel wilt, in Amsterdam zal dat de ober een worst wezen. Hij krijgt immers een vast uurloon, of hij nou drie of dertig borrels verkoopt. Nou ja, het is wel beter voor je lever natuurlijk, en die hijgerige onderdanigheid van die Amerikaanse fooienslaven gaat ook tegenstaan. Maar die borrelglaasjes hier zijn wel erg klein. Aan de andere kant: je kunt er bitterballen bij krijgen, en die zijn een godsgeschenk, net als de alomtegenwoordige kalfs- en garnalenkroketten natuurlijk, al moet ik daar helaas een kanttekening bij plaatsen: de mensenvriend Febo heeft ten onrechte gemeend tussen al die vertrouwde, feestelijk gebronsde paneerprostitutie nu ook een vegetarische kroket achter de raampjes te moeten plaatsen. Een ‘Vitaaltje’ heet het geelbleke onding, en het smaakt tamelijk precies naar een mengsel van gestolde Brinta en Cup-a-soup champignon. Geen blijvertje, mag ik hopen.
Terwijl ik het ding walgend in de vuilnisbak wierp werd ik trouwens bijna overreden door een meisje dat haar oude fiets had versierd met lange slierten plastic worstjes en stickers die vormgegeven waren als karbonades en speklapjes. Het is weer eens wat anders dan die fietsen vol kunstbloemen en tassen van Kitsch Kitchen die een paar jaar terug populair waren onder de grachtengordeldames. Aan haar stuur hing bovendien een rubber kip, die ze als fietsbel gebruikte: bij knijpen maakte het ding een piepgeluid dat luid genoeg was om mij nog net opzij te doen springen. Bij wijze van beeldrijm zag ik even later een vent lopen met een levende haan onder de arm, waar trouwens niemand noemenswaardig van opkeek. Ook de haan zelf leek volkomen op zijn gemak.
Vervolgens – ik stond nog steeds bij de Febo over dat enge Vitaaltje en die brave haan te piekeren – stopte er een keurig uitziende jongen op een dito fiets, die mij vriendelijk vroeg om ‘een paar eurootjes voor een beetje coke, want van al die speed word ik zo zenuwachtig’. ‘Jongen, ik wou dat ik jouw sores had,’ antwoordde ik naar waarheid, waarop hij gedwee afdroop.
Ik moet trouwens eerlijk zeggen: tijdens die tien dagen in Amsterdam is niet één keer mijn tas van mijn fiets gerukt door passerende kutmarokkaantjes, iets wat mijn vriendinnen toch om de haverklap overkomt. Nu moet ik erbij zeggen dat ik geen waardevolle spullen in mijn tas vervoer, behalve dan die tientallen Ciske de Rat-spaarzegels die ik telkens bij Albert Heijn krijg, ondanks mijn protest. ‘Geeft u ze desnoods aan iemand anders!’ zegt de caissière dan. Maar zelfs op het Boekenbal, waar toch een heleboel cultuurminnende lieden bijeendromden, raakte ik mijn Ciske-zegels aan de straatstenen niet kwijt, al zag ik een enkele noodlijdende uitgever wel hebberig kijken, maar die durfde met al die mensen eromheen natuurlijk niet toe te happen.
Wat te doen? Ik denk dat ik zo nog even een eindje ga fietsen, die tas losjes en opvallend aan mijn stuur. Als het een beetje meezit, wordt hij gestolen. En de dief kan dan, door mijn toedoen, gratis naar een voorstelling van Ciske de Rat. Zo draag ik toch nog, geheel kosteloos, mijn steentje bij aan een succesvolle culturele integratie.