Sterren en strepen
Je komt niet zómaar Amerika binnen. Onderweg in het vliegtuig moet je een formulier invullen met een reeks belangwekkende vragen als: ‘Hebt u wel eens deelgenomen aan genocide?’
Ook leuk, en ik verzin dit écht niet: ‘Vervoert u in uw bagage massavernietigingswapens’ dan wel ‘levende slakken’? Je kunt tijdens de acht uur durende vlucht fijn piekeren over de kwestie of het importeren van een wat kleiner huishoudvernietigingswapen misschien wél is toegestaan, of anders eventueel een paar dóde slakken. Dat laatste ga ik beslist eens proberen, bijvoorbeeld in een goed afgesloten broodtrommeltje.
Nadat je het formulier hebt ingevuld, moet je nog lang in de rij staan voor een vent die je vorsend aankijkt en je vingerafdrukken afneemt, waarschijnlijk voor een vlotte afwikkeling van juridische procedures, mocht je in de toekomst tóch nog betrapt worden op het vervoer van levende slakken of het bezit van een vernietigingswapen dat niet voldoet aan de federale maatstaven. Maar daarna mag je dan toch écht de Verenigde Staten in.
‘Kijk, mama, een Amerika-vlag!’ onderbrak mijn driejarig zoontje zijn jetlag-gedrens. Hij heeft nooit enige belangstelling getoond voor de Nederlandse driekleur, maar is om ondoorgrondelijke redenen verrukt van die rood-wit-blauwe sterren en strepen: dat laatste heeft hij trouwens gemeen met het Amerikaanse volk. ‘Kijk, mama, nóg een Amerika-vlag! En daar een heleboel!’ Nergens ter wereld zag ik zo’n onvoorstelbare en onbegrijpelijke vlagdichtheid als in Washington. Zeker, ook in de Sovjet-Unie hing de rode lap met hamer en sikkel in elke stationswachtkamer, kleuterschool, operatiezaal of bureau gevonden voorwerpen, maar de Russen deden het omdat het móést, en waren althans niet zo gek om uit eigen beweging de nationale dundoek in hun tuin te planten, als sticker op hun auto te plakken of er de verpakking van hun worsten, frisdranken en insectwerende tuinkaarsen mee te bedrukken.
Ik zag zelfs een deerlijk beschimmelde zwerver met opengebarsten schoenen en een oogopslag waarin de Swiebertje-achtige knusheid ver te zoeken was. Hij had zo te zien weinig redenen tot patriottisme, maar bezat toch een vlaggetje dat op borsthoogte uit zijn lompen stak. Het wápperde zelfs. We reden langs het Witte Huis, dat trouwens een stuk kleiner is dat men zou vermoeden. ‘Kijk, mama, nóg een Amerika-vlag! En daar, een heleboel!’ Ze wapperden allemaal, terwijl er toch bepaald geen fris briesje stond. Misschien gebruiken ze daar een speciale vlagföhn voor, dat lijkt me wel iets voor Amerikanen. Alsof het hier nog niet warm genoeg is...
Woensdagmiddag kwam mijn dochter thuis uit school en declameerde per omgaande met de hand op het hart: ‘I pledge allegiance to the flag of the United States of America...’ En haar zesjarig broertje begon mee te scanderen: ‘One nation under God, liberty and justice for all...’
Subversieve gedachten maakten zich van mij meester. Hoezo moeten mijn kinderen trouw zweren aan een vlag? Als het nou nog een Nederlandse vlag was... maar ja, ze vonden het duidelijk leuk, net als de Amerikaanse pancakes, de eekhoorntjes in de tuin, het honkbalveld bij school, en het kinderparadijs van de ymca om de hoek, waar het trouwens ook al vergeven is van de vlaggen. Mokkend liep ik met mijn jongste zoontje een blokje om door de buurt. ‘Kijk, mama, er zit een Amerika-vlag op die brievenbus! En daar nog een! En dáár...’
Een man die er verder heel gewoon uitzag stond zijn auto te wassen op een oprijlaan die gemarkeerd werd door maar liefst zes vlaggen. Kleintjes, dat wel. ‘Meneer, mag ik u wat vragen?’ zei ik. ‘Waarom hebt u nou zo veel vlaggen in uw tuin?’ Hij dacht even na, en haalde glimlachend zijn schouders op. ‘I really don’t know,’ gaf hij toe. ‘But it does look kinda cheerful, don’t you think?’ Ach, hij had eigenlijk wel gelijk.
Bovendien hebben ze hier geen tuinkabouters, en je moet toch wát.