Consultatiebureau
Laatst moest ik met mijn jongste zoontje naar het consultatiebureau om hem voor de zoveelste keer tegen diverse middeleeuwse gruwelziekten te laten inenten. Leuk is het daar niet. Je moet meestal lang wachten tussen afgekloven Duplo-blokken en deprimerende folders over hoofdluis, de maaltijdschijf of huiselijk geweld, opgesteld in het Turks, Arabisch en een stompzinnig-opgewekt soort Ot en Sien-Nederlands.
Als je eindelijk aan de beurt bent, gebeuren er een heleboel akelige dingen: ze duwen je kind allerlei instrumenten in keel, neus en oren, daarna moet hij gewogen worden, waartegen hij zich tot het uiterste verzet, zodat je zélf met een krijsende en worstelende peuter in je armen op die ellendige weegschaal moet plaatsnemen, en vervolgens nóg eens, maar dan zonder peuter.
Dat is natuurlijk een handige truc om het (zeer geringe) gewicht van het kind in kwestie te achterhalen, maar daarbij komt helaas ook je eigen (niet geringe) gewicht op ontluisterende wijze aan het licht.
Dan volgt een reeks achterdochtige vragen: hoeveel melk drinkt hij? Toch wel minimaal drie glazen? (Zeker. Per maand. En dat is al heel wat, want hij háát melk. Ik ook.) Eet hij bij het diner wel twee opscheplepels groente? (Nou en of! Gebakken aardappels zijn immers óók groente, en ketchup al helemáál.) En krijgt hij dagelijks vijftig gram vlees, kip, vis, of een half ei? (Tja, hij laat mijn kostelijk gebraad meestal links liggen, maar als ik even niet oplet vreet hij vijf harde eieren achter elkaar op, dus dat zit wel goed.) Waarom draagt hij van die modieuze plastic sloffen die op een krokodillenbek lijken, in plaats van het voorgeschreven lederen sandaaltje? En trouwens, waarom noemt hij die knalrode ondingen ‘groen’? Is hij misschien kleurenblind? (Nee, mevrouw, vást niet. Maar u moet weten, het is mijn jongste kind. Bij de oudste deed ik nog vreselijk mijn best, met blokkendozen en bonte prentenboekjes. Dat kindje kende met anderhalf álle kleuren, van zalmroze tot turquoise. Maar bij zo’n derde is het nieuwtje er wel van af, en ook schiet de tijd er vaak wat bij in. Zijn grote broer en zus leren hem gelukkig de basics: zo weet hij moeiteloos van alle Pokémon-karakters de hebbelijkheden op te sommen, hij kan al fietsen en bestuurt virtuoos raceauto’s op de gameboy; maar of die rood of groen zijn, dat zal hem vooralsnog worst wezen.) Daarna komt het vonnis. De stakker heeft bijvoorbeeld een lui oog, kromme beentjes, scheve tanden, hij is te mager, of hij is wel érg druk.
Niks aan de hand, lijkt me, want volgens mij is het volkomen normaal voor driejarigen om luie ogen, kromme beentjes, scheve tanden en adhd te hebben, het gaat vast vanzelf wel weer over, net als die magerheid. Trouwens, een beetje aan de schriele kant zijn lijkt me alleen maar een pre, in dit huidig tijdsgewricht vol moddervette kinderen. Maar zoiets moet je nooit hardop zeggen, anders laten ze je misschien wel uit de ouderlijke macht ontzetten, je weet maar nooit.
Daarom vraag ik altijd gedwee en leergierig wat mij te doen staat: dat komt neer op allerlei draconische maatregelen, zoals daar zijn: hem een grote pleister op het goede oogje plakken, zijn geliefde duimpje bij misbruik uit de mond rukken en hem, om eetlust en karakter te verbeteren, uitsluitend nog snoep verstrekken op zijn verjaardag.
Als alle vermaningen klaar zijn, komen ze eindelijk met die injectienaald, waarbij ik mijn zoontje haastig Iets Heel Lekkers beloof. Dan kijkt zo’n consultatiedokter je vorsend aan, maar ik kan die arme schat toch moeilijk troosten met ‘vijftig gram vlees, kip of vis’ en ‘twee opscheplepels groente’?
Uiteindelijk slaan ze toe met hun naald, waarna ik met mijn schreiende kleintje het hazenpad kies.
Pas na vier bolletjes ijs kunnen we het leven weer een beetje aan, waarna hij met zijn duim in de mond op mijn schoot in slaap valt. Die mensen bedoelen het stellig goed, maar ik hoop van harte dat dit nu écht de laatste keer was.