Rugzakje
Het regent hier zelden met overgave, maar áls het gebeurt, gaan ook wel meteen alle scholen dicht. Dat is niet alleen onbegrijpelijk, maar vooral ook lastig. Want kinderen die een vrije dag in hun schoot krijgen geworpen, vernielen aanvankelijk verveeld wat huisraad, daarna gaan ze elkáár schoppen of slaan en ten slotte komen ze in mijn kantoor met ingestudeerde bibberlipjes klagen ‘waarom we toch naar dit rotland verhuisd zijn’ en dat in Nederland ‘vast nu iedereen lekker op het strand zit’.
Huisgenoot P. trapt hier nog steeds in en zet zijn schuldgevoel om in beloftes van vrolijke uitstapjes, nieuwe dvd’s en andere vormen van aflaat, maar ik heb ze door: toen het van de week weer eens zover was, sprak ik dus: ‘Gaan jullie maar een mooi boek lezen.’ Die tiendelige Little House-reeks, bijvoorbeeld, van de voortreffelijke Laura Ingalls Wilder. Daar waren ze nooit aan begonnen, uit vrees dat het er in de negentiende-eeuwse bossen van Wisconsin een stuk suffer aan zou toegaan dan op Facebook.com. Toen ik zelf tien was verslond ik Het kleine huis op de prairie. Het kwam ook op tv, maar die versie deugde niet, want daarin zag de vader van Laura eruit als Bobby Ewing avant la lettre, terwijl hij in werkelijkheid sprekend op Raspoetin leek. Bovendien werd de serie door de eo uitgezonden, en bij ons thuis heerste een diep dedain jegens die omroep. Maar de boeken waren heerlijk. Ik benijdde die pionierskinderen hevig, want al werden ze soms opeens blind door roodvonk of moesten ze een hele winter ingesneeuwd leven van één kussensloop vol tarwekorrels, ze hadden wél een eigen paard en hun moeder maakte zelf boter volgens een procedé dat mij telkens het water in de mond deed lopen. Ook kwamen er geregeld indianen of beren aan de deur met scherpomlijnde bedoelingen, en als het gezin op dat alles uitgekeken dreigde te raken, sleepte vader de hele handel in een huifkar mee naar een nog verder weg gelegen oord, om daar een put te slaan of pasteien te vullen met zelfgeschoten lijsters die zojuist een hele maïsoogst hadden opgegeten.
Dit alles somde ik verlekkerd voor mijn kinderen op, en ze kregen er zowaar zin in: een halfuur lang hoorde ik brave voorleesgeluiden uit de kinderkamer komen. Ik was juist aan de derde alinea van een achterstallig stukje bezig toen mijn dochter binnenkwam. Of we bessen konden gaan plukken, want dat deden ze in dat boek ook. ‘Er groeien nu geen bessen, maar bel papa even, dat hij donuts meebrengt van Starbucks,’ zei ik laf. ‘En waarom hebben wíj eigenlijk geen varken?’ protesteerde ze nog, terwijl ik haar de gang op schoof. Even later kwamen mijn zoontjes, op zoek naar enige bundels hardhout om een arrenslee van te maken met veel smeedwerk, net als in Het kleine huis. ‘Ga nou maar even tv-kijken, ik kom zo...’ mompelde ik afwezig en ik werkte door.
Pas uren later schrok ik op, liep schuldbewust de huiskamer binnen en riep: ‘Jongens, zullen we gezellig popcorn maken?’ Maar er kwam geen antwoord. En ja hoor, op tafel lag een briefje. we are running away for ever, stond erop. Het rode rugzakje van mijn jongste zoontje was verdwenen. Buiten bleek het inmiddels donker geworden, en behoorlijk koud. In de verte huilde een hond. Op mijn geroep kwam geen antwoord. Het duurde wel iets te lang om lacherig te blijven doen, maar uiteindelijk kwamen ze natuurlijk toch terug, blozend en uitgelaten. ‘We gingen niet écht voor altijd weg, hoor, mama, we wilden alleen maar wat avonturen beleven!’ sprak Boelie aanhankelijk. Kijk, dat was een meevaller.
Toen ze veilig voor de tv zaten, smakte hij met zijn mond vol popcorn: ‘We hadden onze allerbelangrijkste spullen meegenomen,’ en wees op het rode rugzakje. Ik maakte het open. Er zat een moppenboek in. En een Rubik’s Cube. En een tomaat.