Bewijzen
Kinderen zien de uitleg van de menselijke voortplanting niet als een indrukwekkend geheim dat eindelijk onthuld wordt, maar als een nogal tegenvallende anekdote, waarvan ze de pointe telkens opnieuw vergeten. Het komt erop neer dat je het gemiddelde kind tot een jaar of acht regelmatig de hele toestand opnieuw moet opdissen. De door mij daarbij graag gehanteerde methode is wat ouderwets, maar nog steeds reuzehandig: ‘Vraag dat maar aan je vader!’ roep ik zodra het onderwerp ter sprake komt, waarna ik snel op de wc ga zitten met het haakje erop. ‘Wat gemeen, ik moest laatst óók al, het is al lang jouw beurt,’ liegt de vader in kwestie vervolgens, waarna scherpe onderhandelingen door de wc-deur heen volgen, en de verliezer ten slotte gelaten het hele verhaal voor de zoveelste keer begint af te draaien.
Aanvankelijk gingen we daarbij teder en schroomvallig te werk met bloemetjes en kleine poesjes als inzet, maar na verloop van tijd raak je nu eenmaal zo gehard dat je de naakte feiten terloops tussen jampot en cornflakes op de ontbijttafel smijt.
Van de week was het Boelie, net zes geworden, die weer eens begon te vissen naar zijn oorsprong. Hij weet eigenlijk heus wel zo’n beetje waar hij vandaan komt, maar hij had het zo graag ánders gezien: robots als ouders bijvoorbeeld, of desnoods iets met elektriciteit en verre zonnestelsels. Ik wil hem zijn gedroomde afkomst natuurlijk graag toekennen, maar zijn schoolmakkertjes, vooral degenen in het bezit van oudere broertjes, spreken telkens deskundig over ‘neuken’, en op dat gebied gun je je kind toch liever geen achterstand.
‘Jij komt uit mijn buik,’ begon ik dus maar weer eens, en ik zette me al schrap voor de vraag hoe hij daar dan ín was gekomen. Maar het gesprek nam een onverwachte wending.
Boelie keek me aan en vroeg koel: ‘Heb je daar bewijzen van?’ Dat woord heeft hij denkelijk van Cluedo, een tijdrovend gezelschapsspel, dat overigens niet om voortplanting gaat, maar om de vraag wie Doctor Black heeft vermoord.
Nu wil het geval dat ik die bewijzen wel degelijk héb. Op zich vind ik dat mensen die baren of sterven niet gefilmd dienen te worden, maar huisgenoot P. dacht daar anders over, op Moederdag 2001, en ving in zijn camera de vijf cruciale minuten beeldmateriaal van Boelies geboorte. Het was een prettige bevalling zonder gekerm en gebrul, want een en ander geschiedde in een Berlijnse kliniek, waar ze je op verzoek gewoon een verdoving geven. De beelden zijn dan ook niet schokkend maar roerend: eerst zie je Boelies vuist naar buiten knallen en vervolgens verschijnt zijn hoofd, een optreden dat trouwens voorspellend bleek voor het verdere verloop van zijn leven. De scène eindigt ermee dat ik hem zelf tevoorschijn trek en aan mijn borst druk, iets wat ik nog steeds niet kan terugzien zonder theedoek, tegen de rondspattende tranen. Voldoende ‘bewijzen’ kortom, want ondanks zijn nog wat rode, verbaasde gezicht kun je toch al goed zien dat híj het is. Maar nu deed zich een nieuw probleem voor: is het verantwoord om een kind zijn eigen geboorte te laten zien? Ik vond van wel en zijn vader vond van niet, waarna wij, want zo gaat dat in goede huwelijken, de videoband tevoorschijn haalden en vol verwachting met de kinderen voor het scherm plaatsnamen. Te zien was vooralsnog slechts hoe ik geheel gekleed wat ronddrentelde en aan de verpleegster ‘etwas zu trinken’ vroeg: in Berlijn gaat alles nu eenmaal in het Duits, zelfs een bevalling. Maar de huidige Boelie had daar bezwaren tegen. ‘Ja, als jullie Duits gaan praten, hoef ik het niet te zien hoor. Dat versta ik niet,’ sprak hij ferm, waarna hij met zijn rolschaatsen onder de arm het pand verliet. Zijn negenjarige zus keek wél gefascineerd verder, althans tot het schitterende moment waarop haar broertje ter wereld komt. Daarop wendde ze zich geschokt af, keek me verwijtend aan en sprak: ‘Getverdemme mama, wat maak jij een gore smeerboel van dat schone witte bed.’