Wild

Ik koester over het algemeen geen bijzondere passie voor verkeersborden, maar er zijn twee uitzonderingen: zo is daar het rechthoekige witte bord waarop in zwarte letters de fascinerende tekst dus niet brommen. Het hangt steevast onder een blauw bord dat fietspad aangeeft, maar omdat het hier een los bord betreft, zou je de mededeling ook heel goed kunnen opvatten als een veel diepere, universele boodschap die, eenmaal op grote schaal ter harte genomen, voorgoed een eind zou maken aan oorlog en andere ellende over de hele wereld. Had ik maar zo’n bord, ik zou het boven mijn bureau hangen, er bij tegenspoed telkens even naar kijken en dan dapper door mijn tranen heen glimlachen. Dus níét brommen.

Het andere bord dat belangstelling verdient draagt het bekende symbool voor overstekend wild: een hert, gefixeerd halverwege de sprong. Als kind keek ik telkens na het passeren van zo’n bord heel goed om me heen, in hoopvolle afwachting van dat overstekend wild. Duizenden van die borden moet ik gezien hebben, en nóóit, maar dan ook nóóit sprong er daadwerkelijk eens een hert over de weg. Nu had ik dat wild best ruim willen interpreteren en ook genoegen genomen met een fazant of desnoods een konijntje, maar niks hoor.

Van de week zag ik weer zo’n bord, zo’n tien kilometer buiten de stadsgrenzen van Washington. Ja, daar trap ik niet meer in, dacht ik nog, en onmiddellijk sprong er een gigantisch hert voor mijn auto. Hij zag er precies uit als op het plaatje en ik kon hem maar net ontwijken. Twee minuten later nog een. Mijn kinderen staakten het stompen en joelen en vielen vervolgens helemaal stil, want bij het vervolgen van onze tocht bleek dat die borden weinig helpen: het ene na het andere dier lag dood in de berm; herten, wasberen en allerlei platgereden klein wild, door Amerikanen zo treffend omschreven als een ‘road pizza’.

Terwijl ik de ontredderde achterbak probeerde te sussen met slappe praatjes over In Eén Klap Dood, en Ik Teken Ervoor, dacht ik aan Siberië. Daar was ik eens om een reportage te maken over de koudste plaats ter wereld. Het was er inderdaad buitengewoon koud, een constatering die op zich niet voldoende is om zo’n verre reis te rechtvaardigen. Daarom verzonnen reisgenoot P. en ik nóg een leuke reportage: in dit gebied zouden veel elanden zitten, die door de inboorlingen gebruikt werden als trekkracht voor hun arrenslee. Leuk toch, zo rond kerst?

We trokken eropuit, voorzien van camera’s, opschrijfboekjes, een ballpoint waarvan de inkt steeds bevroor en een gids, Serjozja geheten, die gedurig krakend op verse tenen knoflook kauwde. Serjozja was enthousiast: kijk, wees hij, hier zijn gisteren nog elanden geweest en dáár, daar komen ze beslist morgen langs. We dwaalden zoekend door het ijzige gehucht, maar zagen geen elanden. Dagen gingen voorbij, met steeds grotere tegenzin sleepten we ons ’s ochtends uit bed, onverrichter zake de barre kou en Serjozja’s knoflookkegel tegemoet. Wel kregen we in het hotel elke avond elandstoofpot te eten. Lag daar een verband? Na een week gaven we de moed op en besloten dan maar te vertrekken, met de acht uur durende vlucht naar Moskou. Serjozja voelde zich niet merkbaar schuldig, maar nodigde ons toch uit voor een maaltijd bij hem thuis, tot slot. Bij het binnentreden sloeg ons een rauwe vleeslucht tegemoet. In Serjozja’s badkuip lag een enorme, dode eland, geheel volgens het boekje met zijn tong uit de bek. Een achterpoot ontbrak: Serjozja’s vrouw en dochter waren reeds bezig die tot gehakt te verwerken, met behulp van een knarsende vleesmolen. ‘De wintervoorraad,’ zei Serjozja tevreden. Perplex zonken P. en ik neer op de badrand, en Serjozja greep zijn Polaroidcamera. Ik heb die foto nog steeds, en telkens als ik ernaar kijk voel ik weer die felle kou, en verbijstering.

Ik verzin dit niet
x97890295756761.xhtml
x97890295756762.xhtml
x97890295756763.xhtml
x97890295756764.xhtml
x97890295756765.xhtml
x97890295756766.xhtml
x97890295756767.xhtml
x97890295756768.xhtml
x97890295756769.xhtml
x978902957567610.xhtml
x978902957567611.xhtml
x978902957567612.xhtml
x978902957567613.xhtml
x978902957567614.xhtml
x978902957567615.xhtml
x978902957567616.xhtml
x978902957567617.xhtml
x978902957567618.xhtml
x978902957567619.xhtml
x978902957567620.xhtml
x978902957567621.xhtml
x978902957567622.xhtml
x978902957567623.xhtml
x978902957567624.xhtml
x978902957567625.xhtml
x978902957567626.xhtml
x978902957567627.xhtml
x978902957567628.xhtml
x978902957567629.xhtml
x978902957567630.xhtml
x978902957567631.xhtml
x978902957567632.xhtml
x978902957567633.xhtml
x978902957567634.xhtml
x978902957567635.xhtml
x978902957567636.xhtml
x978902957567637.xhtml
x978902957567638.xhtml
x978902957567639.xhtml
x978902957567640.xhtml
x978902957567641.xhtml
x978902957567642.xhtml
x978902957567643.xhtml
x978902957567644.xhtml
x978902957567645.xhtml
x978902957567646.xhtml
x978902957567647.xhtml
x978902957567648.xhtml
x978902957567649.xhtml
x978902957567650.xhtml
x978902957567651.xhtml
x978902957567652.xhtml
x978902957567653.xhtml
x978902957567654.xhtml
x978902957567655.xhtml
x978902957567656.xhtml
x978902957567657.xhtml
x978902957567658.xhtml
x978902957567659.xhtml
x978902957567660.xhtml
x978902957567661.xhtml
x978902957567662.xhtml
x978902957567663.xhtml
x978902957567664.xhtml
x978902957567665.xhtml
x978902957567666.xhtml
x978902957567667.xhtml
x978902957567668.xhtml
x978902957567669.xhtml
x978902957567670.xhtml
x978902957567671.xhtml
x978902957567672.xhtml
x978902957567673.xhtml
x978902957567674.xhtml
x978902957567675.xhtml
x978902957567676.xhtml
x978902957567677.xhtml
x978902957567678.xhtml
x978902957567679.xhtml
x978902957567680.xhtml
x978902957567681.xhtml
x978902957567682.xhtml
x978902957567683.xhtml
x978902957567684.xhtml
x978902957567685.xhtml
x978902957567686.xhtml
x978902957567687.xhtml
x978902957567688.xhtml
x978902957567689.xhtml
x978902957567690.xhtml
x978902957567691.xhtml
x978902957567692.xhtml
x978902957567693.xhtml
x978902957567694.xhtml
x978902957567695.xhtml
x978902957567696.xhtml
x978902957567697.xhtml
x978902957567698.xhtml