Fit
Ik koester al 43 jaar een hartgrondige afkeer van sport, waarin ik afgelopen zomer weer eens krachtig werd bevestigd toen huisgenoot P. bij het tennissen zijn achillespees met een dorre knak doormidden scheurde. Maandenlang sleepte hij zich heen en weer tussen al die Verenigde Staten met behulp van een klein groen driewielertje, dat op de koop toe voorzien was van een bespottelijk mandje waarin hij zijn kantoorbehoeften vervoerde. Het leek mij voldoende aanleiding om helemaal nooit meer iets aan geforceerde lichaamsbeweging te doen, want dat ís sport tenslotte. Het probleem is alleen: als je in Amerika niets aan geforceerde lichaamsbeweging doet, dan beweeg je helemáál niet meer. Fietsen of lopen ligt hier immers niet, zoals in Nederland, voor de hand, want daarvoor zijn de afstanden eigenlijk te groot – en ben ik te lui. Dit, gecombineerd met een zwak voor brassen en slempen, maakt de weg vrij voor aansluipend vet. Nu is dik zijn wel niet zo erg als een heleboel mensen denken, maar het moet toch ook weer niet te gek worden.
Daarom nam ik een dapper besluit: ik kocht een Wii Fit (googlet u maar!), schoof die met lenige zwier achter de tv en liet hem daar in de ongeopende doos een paar maanden op zijn gemak antichambreren. Ik had namelijk, kort na de aanschaf, van een medebezitter gehoord dat dat ding je niet alleen spelenderwijs aan het gymmen krijgt, maar je bovendien glashard vertelt hoeveel je weegt, en dat wou ik helemaal niet weten. ‘Wanneer maken we hem nou open, mama? Je bent een lafaard,’ zeurden mijn kinderen. Maar dan pakte ik ze die doos af en verstopte hem telkens weer ergens anders, wat op zich al behoorlijk wat lichaamsbeweging opleverde.
Toen werd van de week een van onze nog zo goed als nieuwe katten doodgereden. Boelie vond het lijkje op straat achter ons huis, en was uiteraard radeloos van verdriet. Wij allemaal trouwens. Het sloeg natuurlijk als een tang op een varken, maar na een paar uur van ademstokkende droefenis duwde ik mijn arme kinderen in godsnaam dan maar die doos met Wii Fit in de handen en ging zelf door het keukenraam zompig naar dat versgedolven grafje zitten staren. Algauw klonken vanuit de huiskamer geluiden die men niet direct met een rouwproces associeert, zoals gebonk, gehijg en geschater. Boelie bleek midden in de kamer op een soort podiumpje aan het dansen te zijn. Op het tv-scherm danste zijn tamelijk goed lijkende cartoon-dubbelganger met hem mee, en hield daarbij een hoelahoep draaiende. Even later zag ik een tekenfilmversie van mijn dochter op ski’s door een virtueel sneeuwlandschap slalommen, terwijl zij zelf op het podium de krankzinnigste kronkelbewegingen maakte.
Mijn kinderen gaven mij de afstandsbediening en voor ik het wist stond ik in het luchtledige te boksen: op het scherm kreeg een veel mooiere en blondere versie van mijzelf instructies van een stoere cyber-neger. Een halfuur joggen, steppen, skiën en boksen verder was ik doodop. Na een optimistische schatting van het aantal verbruikte calorieën ging ik tevreden terug naar de keuken om de kaasplank leeg te schrokken. Mijn dochter en jongste zoontje lustten onderhand ook wel een hapje.
Maar Boelie wist van geen ophouden. Tegen elf uur ’s avonds stond hij nog steeds te stampen en stuiteren. Met moeite kreeg ik hem naar bed. ’s Nachts kwam hij huilend bij mij liggen, want die dode kat spookte smartelijk voor zijn geestesoogje. Maar toen ik ’s ochtends met hevige spierpijn wakker werd, hoorde ik van beneden alweer de inmiddels vertrouwde bonkgeluiden. Boelie ontbeet met vier tosti’s, maar het scherm van de Wii bevestigde mijn vermoeden: de stakker was in één dag drie pond afgevallen. En hij wás al aan de magere kant. Maar zolang hij springt en danst hoeft hij tenminste niet te denken aan zijn kat, die nu héél ergens anders is, en op een zacht kussen van paars fluweel warme eekhoornpaté zit te eten. Uit een gouden bakje.