Vlucht
Voor zowat alles ben ik bang. Kanker, nat brood, Arie Boomsma, dat de kapper er te veel afknipt, een wrat precies onder de schurende rand van een overhemdboord, de geur van mottenballen, verschroeid haar of aan de randen bruin geworden leverworst, sieraden waarin een melktand van een kind is verwerkt, en de ogen van katten in het donker. Het is dan ook een wonder dat ik nooit bang geweest ben voor vliegen, want dat is eigenlijk veel enger dan alle voorgaande enge dingen bij elkaar. Het idee dat zo’n groot, zwaar ding vol met zakjes gezouten amandelen, grijsbesokte congresgangers en stapels Algemeen Dagblad werkelijk kan opstijgen en op een ander continent weer veilig neerkomen, is nauwelijks geloofwaardig.
Toch voel ik me in om het even welk vliegtuig veilig en beschermd. Zelfs in de jaren dat ik in Rusland woonde en rondreisde in vliegtuigen die een gat hadden in een vleugel, of wielen van geheel verschillende vorm en afmeting, maar zelfs onder de onwaarschijnlijkste weersomstandigheden tóch opstegen, na lauwe inspectie door een dronken monteur die een lodderige blik wierp op het defect, er vervolgens eens met een schroevendraaier in porde of flink tegen schopte en schouderophalend het sein gaf tot vertrek naar een duizenden kilometers verderop gelegen stad, die bijvoorbeeld Mineraalwater heette, of Magneetstad. Het merendeel van de passagiers trok, onmiddellijk na het instappen, de bontmuts over de ogen voor een dutje (Russen kunnen altijd en overal slapen), en kreeg aldus weinig mee van het stuiterende, vonkende en bonkende proces van vertrekken. Stoelriemen wáren er wel, maar werden hardnekkig genegeerd.
Zodra het vliegtuig eenmaal min of meer stabiel vloog, werd iedereen verkwikt wakker en trok zonder omhaal de obligate reisproviand tevoorschijn uit vettig krantenpapier: harde eieren, halve kippen, augurken, snoepjes (merk: Beertje Scheefpoot), wodka (merk: Hoofdstad) en cognac (merk: Witte Ooievaar). De plompkuitige stewardessen van Aeroflot, met hun kenmerkend bewind van afwisselend snauwen en flirten, leverden een bijdrage in de vorm van zuurtjes en bekertjes hardblauwe gazeuse met het aroma van wc-Eend. Algauw maakte men kennis met voor-, achter- en zijburen, want je wilde natuurlijk niet uren naast een volkomen vreemde zitten, vooral ook omdat je door de toenemende turbulentie voortdurend op elkaars schoot werd gesmeten. Dus schonk men de flessen leeg in passerende bekertjes en gaf elkaar nog eens een makreel door. Roken mocht, achter in het vliegtuig, bij de toiletten. Daar stond dan ook algauw het complete passagiersbestand in een dicht samengedrongen dampende massa, fles in de hand en sigaret (merk: Witte Zee-kanaal) in de mond.
Het was dan ook niet eenvoudig de wc te bereiken, maar eenmaal ter plekke werd je beloond met een enkelhoog mengsel van pis, natte peuken, en Sovjetallesreiniger (merk Lelietje van Dalen), dat, gemengd met de damp van rauwe-knoflookadem, zweet, geleidelijk opdrogende bontjassen en verschaalde eau de cologne (merk: Rode Moskou) samensmolt tot het onmiskenbare, opwindende Aeroflot-aroma, de allesoverkoepelende walm die eenheid gaf aan al die verschillende volkeren in één groot, trots rijk. Intussen zette het vluchtpersoneel muziek op, vervormd door de gebrekkige installatie (merk: Onstuitbare Vooruitgang), bijvoorbeeld de Sovjet-evergreen ‘Stioewardessa’, een Oekraïense synthesizerverbastering van Lionel Richie’s ‘Hello’, of de meeslepende stamphit ‘Je betovert me met je toverstafje’, van Tatjana Boelanova, een immens populaire peroxideblondine met 4 centimeter uitgroei, pantermotieflegging en lila plaknagels. Dan werd er gehost in het gangpad en werden er vriendschappen voor het leven gesloten. Dat duurde tot de landing in Magneetstad, waarbij vaak een plafondpaneel naar beneden kwam en het licht uitviel.
Er stortte wel eens een vliegtuig neer in de Sovjet-Unie, maar niet eens zo veel vaker dan in het vrije Westen. Waarom zijn de vluchten van die keurige klm-Boeings altijd vertraagd wegens een ‘technisch mankement’?
Het kan nooit zo erg zijn als dáár. Vlíeg nou maar gewoon, piloten. Dood gaan we tóch. Wat mij betreft: graag dansend op sokken in een apocalyptisch schuddend gangpad, een plastic beker Witte Ooievaar aan de mond, op weg naar Magneetstad.