Zo was het toch ongeveer?
Je geeft geen antwoord. Je bent boos. Ik blijf hier zitten. Ik wil het proberen uit te leggen en ik weet dat je me hoort.
Buiten is het zomer. We komen van een begrafenis. Karl Wammer is dood. Toen hij jong was hield mijn moeder van hem. Ze lagen in zijn atelier te vrijen terwijl mijn vader en ik thuis zaten te kaarten. Zolang ik me kan herinneren heb ik Karl Wammer gehaat en nu ligt hij dus op de begraafplaats onder de bloemenkransen terwijl zijn lichaam langzaam wegrot. De thermometer wijst bijna dertig graden aan. Het kan snel gaan.
Ik hoor je, hoor dat je het wc-deksel omhoog doet, dat je op de bril gaat zitten en voorzichtig plast, maar ik hoor je toch.Ik hoor de verkrampte straal tegen het witte porselein, je adem die een beetje sneller gaat. We horen bij elkaar, Berg. Ik wil niet dat je daaraan twijfelt.