Ik geloof dat ik door het sleutelgat de geur van je shampoo kan ruiken. Ik kan me herinneren hoe het voelt om mijn neus in je blonde, nog vochtige haren te duwen. Op dit moment heb ik vooral zin om te doen alsof dit een heel gewone dag is, dat je zo dadelijk in je witte badjas uit de badkamer komt, dat je naast me op de bank gaat zitten en me vraagt of ik warme chocolademelk wil. Weet je die avond nog dat je warme chocolademelk voor ons maakte? Weet je dat nog, Berg?

Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst warme chocolademelk had gedronken, maar ik vond het lekker. Het deed me denken aan de winters toen ik nog klein was en tussen mijn ouders in door de bossen van de Nordmarka skiede. Papa en mama zoals ze voor Karl Wammer waren. Warme chocolademelk en sinaasappels waar ik schrale lippen van kreeg. Witte poedersneeuw. Papa ver voor me in de loipe, met gebogen hoofd, maar toch rijzig in zijn blauwe anorak die misschien een beetje te krap was. Mama vlak achter me, met haar zachte, geduldige stem, die zei dat ik een grote jongen was, dat ik het goed deed, dat het beter ging dan de vorige keer.

Was dit echt zo gebeurd? Of herinnerde ik het me verkeerd, had ik dit beeld met de poedersneeuw en de sinaasappels bedacht, was het iets wat ik op een foto van andere mensen had gezien?

Nee, het was waar. Zo was het gegaan. Als ik viel, trok mijn moeder me overeind. Als mama viel kwam papa om haar overeind te trekken. En papa, die viel nooit. Niet dat ik me kan herinneren.

Toen Sara in verwachting was, had ik aan deze tochten gedacht. Ik had gedacht dat wij, als mijn zoon was geboren, precies zo zouden skiën. Ik vooraan, Sara achteraan, de kleine in het midden.

Toen ik dat tegen Sara zei, haalde ze haar schouders op en zei ze dat ze een beroerde skiër was en ik hield ermee op me ons zo voor te stellen. Wat natuurlijk niet uit bleek te maken.

Ik vertelde je dat ik, toen ik klein was, altijd warme chocolademelk dronk als we gingen skiën.

Je zei dat in Afrika niemand warme chocolademelk dronk, maar dat je het altijd voor Maria maakte.

Ik vroeg me af hoe je samen met je kind was, of je ook door de Nordmarka skiede en of je dochter, als je tenminste samen met haar ging skiën, zich dat dertig jaar later nog zou herinneren.

Toen ik je voor het eerst zag, stond ik er niet bij stil dat je misschien kinderen had. Toen je voor de Amerikaanse ambassade stond te huilen, dacht ik aan mijn moeder. Dat jij, net als zij, verloren was, dat je het had opgegeven. Dat realiseerde ik me nu. Toen ik je daar zag staan, dacht ik aan mijn eigen moeder.

Ik vroeg of je me wilde vertellen wat je had gedaan op de avond dat ik je had gezien.

‘Vertel eens wat je op 11 september deed,’ vroeg ik.

Je schraapte met je lepeltje over de bodem van je kopje. Ik wilde dat ik je gezicht kon zien, maar ik hoorde alleen je stem. Die het vermogen had beelden in mijn hoofd te tekenen, daarom hield ik van die stem.

Ik kroop ineen op de bank. Een fractie van een seconde dacht ik dat je zou opstaan en weggaan. Het bleef lang stil, je horloge tikte, mijn hart kromp ineen in mijn borst. Ik wilde schreeuwen, maar toen begon je te vertellen en viel alles om me heen op zijn plaats.