Ik herinner me de dag waarop ik Sara verliet nog heel goed. Het leek een heel gewone dag. Ik deed gewone dingen, die ik normaal niet aan een bepaalde datum zou hebben kunnen verbinden, als ik niet geweten had dat ik grote veranderingen in mijn leven ging brengen.

Ik werd om acht uur wakker doordat Sara in bed zat te huilen. Ze zat ineengedoken met haar hoofd tegen haar knieën te huilen. Ik legde afwezig een hand op haar donkere haren, nog slaapdronken, nog zonder te beseffen welke dag het eigenlijk was, en sliep weer in. Haar gehuil had altijd een kalmerende invloed op me. Ze huilde vaak, niet elke dag, maar vaak genoeg om haar gesnik iets alledaags te geven. Haar gehuil bevestigde dat onze verhouding niet gedwongen of gespannen was. Ze was er zelfs aan gewend geraakt dat ik in slaap viel, dat ik haar wanhoop bijna rustgevend vond. Een tijdje huilde ze daar ook om en ik had lang mijn best gedaan om samen met haar wakker te blijven, om de eigenlijke oorzaak van haar huilbuien te achterhalen.

Ze was tussen twee broers in geboren, die haar allebei verafgoodden. De oudste om de verhalen die ze hem altijd voor het slapen gaan vertelde en de jongste om de moederlijke liefde die ze hem blijkbaar altijd had gegeven. Haar ouders, beiden leraar, waren aardige mensen. Ze woonden in het westen van het land en als ze bij ons op bezoek kwamen, namen ze altijd aardappelen en groenten mee die ze in hun vrije tijd verbouwden. Tenzij ze iets voor me had achtergehouden, had Sara voor de dag dat de verloskundige op de kraamafdeling naar de echoscopie van ons kind keek en een hulpeloze blik in haar ogen kreeg, nooit iets echt tragisch meegemaakt.

Ze kon zich vaag herinneren dat zij en haar vriendinnetjes toen ze tien of elf waren in een donkere hooischuur aan het geslachtsdeel van een dorpsgek hadden gevoeld, maar ook dat ze er later om hadden gelachen.

Voor zover ik weet had ze nooit iets echt dramatisch meegemaakt.

Tot de geboorte van onze zoon.

Ze verwachtte veel van het leven. Ze gaf zelf toe dat die verwachtingen misschien het probleem waren. Ik had boos kunnen worden, want die verwachtingen van het leven waren ook verwachtingen van mij, van het leven met mij. Natuurlijk vroeg ik me af wat ik fout had gedaan. Had ik te weinig of te veel passie getoond? Waarschijnlijk het eerste, maar uiteindelijk ging het niet om mij of iemand anders. Het ging om haar en haar verlangen naar het extatische, de onverklaarbare ogenblikken naast het gewone leven. Het ging om haar verlangen – of haar wens – naar drama.

Ze had een boek geschreven. Zo hebben we elkaar ontmoet. Ik organiseerde ieder najaar voorleesavonden in mijn boekwinkel. Er kwamen altijd wel mensen, de meesten voor de wijn, maar sommigen ook voor de teksten. Mensen die de hele voordracht oplettend volgden.

Toen ik Sara uitnodigde, had ik haar nog nooit ontmoet, had ik alleen de verblindende foto op de binnenflap van haar boek gezien, genomen door haar laatste liefde, een houthakker uit Notodden.
    Ze was een debutant en nog heel jong, tweeëntwintig of drieëntwintig, en hoewel ze absoluut niet zo mooi was als de foto beloofde, had ze iets wilds over zich. Iets grilligs.

We zaten samen met de andere uitgenodigde schrijvers in het achterkamertje wijn te drinken. Ze was nerveus, vertelde me dat dit nog maar de tweede keer in haar leven was dat ze voorlas en dat ze geen idee had waarom ze ja had gezegd. Ik had het gevoel dat er een zekere vertrouwelijkheid tussen ons ontstond. Ik gaf haar een geruststellend klopje op haar schouder en zei dat iedereen zich in het begin zo voelde, dat ik in een Amerikaans tijdschrift had gelezen dat voor een groep spreken een van de dingen was waar mensen het meest tegen opzagen. Dat ze daar banger voor waren dan voor een echtscheiding, verminking of de dood. In die volgorde. Ze trok slechts haar schouders op en goot grote hoeveelheden wijn naar binnen. Toen het voorlezen begon was ze dronken en begon ze moppen te vertellen waar het publiek om lachte.

Na het voorlezen nodigde ik de schrijvers uit voor een etentje. We gingen naar de Kunstenaarssociëteit. Het was een excuus om nog wat langer bij haar te kunnen zijn. Ze was er nog nooit geweest en keek enthousiast op als er weer een bekende van de televisie in de deuropening opdook. Haar enthousiasme sloeg op mij over. Ik werd vrolijker dan ik gewoonlijk ben en toen we uiteindelijk samen op mijn bank lagen, was het al ochtend en moest ik opstaan om naar mijn werk te gaan.

‘Kun je niet gewoon vrij nemen vandaag? Die winkel is toch van jou?’ vroeg ze.

Toen schaterde ze het uit en zei ze dat die zin uit Pretty Woman kwam, dat Julia Roberts precies hetzelfde tegen Richard Gere zei. Na even nadenken vertelde ze dat Richard Gere de eigenaar van een grote firma was.

Het was de eerste keer dat ik vrij nam. Ik vroeg haar wat Richard Gere en Julia Roberts toen hadden gedaan en ze antwoordde dat ze op blote voeten door het park hadden gelopen.

Aangezien het november was, niet bepaald het jaargetijde voor blootvoetse wandelingen in het park, bleven we de hele dag onder het dekbed liggen, terwijl zij over haar seksuele ervaringen vertelde. Hoewel ze bijna tien jaar jonger was dan ik, had ze veel meer ervaring. Ik vond het leuk om daar zo te liggen luisteren naar haar honger naar seks met andere mannen. Dit was lang voordat ik van haar begon te houden, maar het was een begin.

Ik had dus besloten weg te gaan. We stonden op en kookten eieren.

‘Moet je niet naar je werk?’ vroeg ze.

‘Ik heb vrij genomen. Ik ben tenslotte eigen baas,’ zei ik.

Ze lachte. Ze had nog rode ogen van het huilen.

Ik had spijt van het grapje dat naar onze gelukkigste tijd samen verwees. Het leek misplaatst in het licht van wat ik haar ging vertellen.

‘Ik heb de winkel verkocht,’ zei ik snel.

‘Wát heb je gedaan?’

Haar ogen werden spleetjes.

Ik herhaalde wat ik had gezegd, dat de boekwinkel verkocht was.

‘Zonder dat met mij te overleggen?’

Ik staarde naar de tafel en zei zo zacht ik kon: ‘Jij hebt er niets meer mee te maken.’

Een ogenblik had ik het gevoel dat de moed me in de schoenen zonk. Het leven samen met haar was dan misschien een sleur geworden, maar was toch meer dan dat. Het was tijd, ongeluk en geluk. Het was vertrouwelijkheid, in elk geval een lichamelijke vertrouwelijkheid. Iets alledaags waarvoor je jaren nodig zou hebben om weer samen met iemand anders op te bouwen.

Ik keek uit het raam naar de besneeuwde tuin. Ik zag de voetstappen van het buurjongetje in de bevroren sneeuw. De sporen die heen en terug naar een sneeuwpop zonder hoofd liepen. Ik bedacht dat het de sporen van ons zoontje hadden kunnen zijn.

Ik keek naar Sara, naar haar grote roodomrande, groene ogen, haar openstaande mond en iets zei me dat ik zou moeten blijven. Dat het nog steeds mogelijk was om alles te veranderen, maar toen zei ik het. ‘Ik zal je niet meer zien,’ zei ik en ik dacht eraan hoe waar dat was, wat er ook zou gebeuren.

Toen ik gecontroleerd had of de koffer die ik had ingepakt nog in mijn werkkamer stond, stapte ik zonder me te scheren onder de douche. Het verbaasde me dat ik na zo’n weloverwogen besluit toch op het laatste moment begon te twijfelen. Terwijl ik onder het warme water stond, stelde ik me voor hoe de voorwerpen die nu in de koffer zaten zouden staan in de flat aan de Ullevålsvei. Het water spoelde alle twijfels van me af en toen ik de keuken weer binnenkwam, had ik de cheque in mijn hand.

De eierkoker piepte. Sara zat aan de keukentafel, zonder op het doordringende geluid te reageren. Ze had nog steeds die grote niet-begrijpende blik, maar ze huilde niet. Ik trok de stekker uit het stopcontact. De stilte die volgde was ondraaglijk, maakte alles erger en zonder haar aan te kijken gaf ik haar de cheque. Sara staarde naar het ongehoord grote bedrag, maar vertrok geen spier. Waarschijnlijk had ze zoiets nog nooit meegemaakt. Zij zorgde gewoonlijk voor de onvoorspelbare gebeurtenissen in ons leven.

‘Je zult me niet meer zien? Wat bedoel je daarmee?’

‘Precies wat ik zeg. Ik zal je niet meer zien. Ik word blind.’

Natuurlijk was dat een schok voor haar. Ik had haar niet verteld over mijn hoofdpijn en de lichtflitsen. Ik had het voor me gehouden en het enige zichtbare teken dat ik ergens last van had, was een diepe rimpel tussen mijn ogen.

Ze huilde niet. Niet voor mij, niet voor zichzelf. Ik nam aan dat dit, afgezien van het verliezen van ons kind, het ergste was wat ze tot nu toe had meegemaakt. Bedrogen worden. Op zo’n manier in het duister te worden gelaten.

Toen kwam ze naar me toe, met gespreide armen. Eerst dacht ik dat ze me wilde slaan, maar ze sloeg haar armen om mijn nek en hield me vast. We vrijden de laatste tijd nog maar sporadisch. Ze leek ongeïnteresseerd en viel elke avond met haar rug naar me toe in slaap. Ik miste het wel, maar na verloop van tijd liet het mij ook steeds onverschilliger. Als ik masturbeerde deed ik niet veel moeite om dat te verbergen. Ik bleef gewoon naast haar liggen. Soms draaide ze zich om als ze mijn snelle handen hoorde. Gewoonlijk trok ze haar wenkbrauwen op, schamper, om zich vervolgens weer om te draaien.

Nu sloeg ze haar armen om mijn nek en drukte haar lichaam tegen me aan. Daarna liet ze me los en liet ze haar handen in bijna wanhopige bewegingen over mijn kruis glijden. Het was een wonderlijk ogenblik en in zekere zin was het ook een teleurstelling. Dat ze zich zo liet gaan. Ik liet me meeslepen, trok haar ochtendjas uit, vond haar opening en liet mijn wijsvinger naar binnen glijden. Ze kreunde en ik betrapte me erop dat ik me afvroeg of het gemaakt of echt was, genot of wanhoop.

We vrijden op de keukenvloer. Zeiden geen van beiden iets. Na afloop trok ik mijn broek op en pakte ik mijn koffer.

Buiten bleef ik staan, met mijn oor tegen de keukenmuur. Ik hoorde niets. Alles bleef stil.

Met een merkwaardige stilte in mijn lichaam kwam ik bij de flat aan de Ullevålsvei aan. Ik zette mijn spullen neer zoals ik het me had voorgesteld toen ik onder de douche stond. Ik had niet esthetisch maar praktisch gedacht. De flat was mooi, pas gerenoveerd, met witte muren. De makelaar die me het appartement had verkocht, had benadrukt hoe licht het was.

‘Kijkt u eens hoe licht het hier is,’ zei hij.

‘Licht is voor mij niet zo belangrijk,’ probeerde ik.

‘Zeker wel, licht is alfa en omega.’

Hij was jong en gelikt. Hij leek sprekend op andere gladde makelaars. Net zulk kort, keurig gekapt haar, net zo’n gave huid, net zulke schoenen en net zo’n hork.

Toen ik niet antwoordde, herhaalde hij: ‘Licht is het allerbelangrijkste.’

‘Niet voor mij. Ik word binnenkort blind.’

Ik had verwacht dat die opmerking hem van zijn stuk zou brengen, maar dat gebeurde niet. Volkomen automatisch liet hij mij zijn grote voortanden zien. Zijn glimlach leek bijna hartelijk toen hij zich vertrouwelijk naar me toe boog en zei dat de flat heel gemakkelijk te onderhouden was, voor een blinde.

‘En als u hem ooit weer zou willen verkopen, kan het toch interessant zijn voor een eventuele koper, met dat licht, bedoel ik.’

Ik kocht de flat. Mijn donker begon in kamers met veel licht.

Ik zag alles nog heel helder. Ik vroeg me af hoe lang het zou duren.