Je vroeg of ik iets nodig had. Zo begon het. Weet je nog?
Je had het me al veel vaker gevraagd. Je had gevraagd wat ik graag at, van welke muziek ik hield. Je had me allerlei concrete dingen gevraagd, maar je had me nooit eerder op die manier iets gevraagd. Je stem was een octaaf lager, een beetje gespannen. Je stem vertelde me dat het niet om eten of muziek ging.
Je was met je sleutel de flat binnengekomen en ik nam aan dat je in de oorfauteuil bij het raam zat. Je rook naar winter en een zomers parfum. Het was avond en je was niet aan het werk. Naar alles te oordelen was dit een vrijwillig bezoek. Ik wist niet zeker of ik dat prettig vond. Natuurlijk was het vleiend dat je bereid was je vrije tijd te besteden aan iemand als ik, een blinde man die weliswaar net geschoren was, maar wiens haar er waarschijnlijk vreselijk uitzag. Maar ondertussen dacht ik eraan dat je daar in de fauteuil zat en jezelf een goed mens voelde, juist omdat je me je hulp aanbood. En ik dacht dat het niet iedereen gegund was zich een goed mens te voelen. Sommigen betaalden daarvoor, maar jij wilde niet betalen.
Je zat daar in de oorfauteuil en verwachtte dat ik dankbaar was. Dat beviel me niets. Ik vond het niet prettig om patiënt te zijn, maar ik vond het nog onprettiger om te worden verlaten. Ik verafschuwde het geluid van de deur die achter je dichtsloeg, het lege suizen in de flat. Elke keer als je wegging, elke keer als ik je voetstappen de trap af hoorde gaan, kwam er een soort jaloezie over me. Ik zag je voor me met je man, hoe je naar adem snakte als jullie met elkaar naar bed gingen, altijd op grote witte lakens. Ik zag je samen met andere cliënten, die je minstens net zo zorgzaam als mij behandelde.
Ik zei dat ik niets nodig had. Mijn stem klonk wreveliger dan anders.
‘Er zal toch wel iets zijn?’ vroeg je en door je gespannen stem had ik het idee dat je je een beetje zat aan te stellen. Dat je allerlei vleierige gebaren maakte, waarvan je toch moest weten dat ik ze niet kon zien. Maar ik hoorde je, ik hoorde je tong over je lippen glijden, ik hoorde je wimpers als wimpels in de wind wapperen. Om er een einde aan te maken en om je op je plaats te zetten, zei ik dat ik nodig eens moest neuken. Ja, dat woord gebruikte ik.
Het was geen weloverwogen opmerking, maar toen die eenmaal gevallen was, begreep ik dat dat precies was waar ik behoefte aan had. Ik had behoefte aan een begerige mond aan mijn oor, aan warme handen op mijn rug. Ik had er behoefte aan in iemand te zijn.
Het werd stil. Er waren wel geluiden, in de kamer, in het flatgebouw, maar geen wapperende wimpers meer, geen smakkende tong. Uiteindelijk stond je op en kwam je naar me toe. Ik kreeg zin om hard weg te rennen. De trappen af, de winterse kou in. Ik kreeg zin om te schreeuwen, maar alles stond stil, alleen jouw lichaam kwam langzaam naar me toe.
Je liep door tot je gezicht vlak bij het mijne was en ik je kauwgum en je sigaretten kon ruiken. Ik kende nu al je geuren. De enigszins straffe geur als je ’s morgens vroeg naar de wc was geweest om te plassen. Je zomerse parfum dat aan het einde van de dag zwakker werd. De geur uit je mond, als je de avond tevoren had gedronken.
Ik verwachtte dat je me zou kussen, dat je naar me toe kwam om te doen waar ik naar verlangde.
Maar je lachte. Een voorzichtig, kort en gekunsteld lachje, waarna je vroeg hoe jij me daar volgens mij bij kon helpen. Ik voelde me betrapt en meteen besefte ik waarom ik, nadat ik blind was geworden, vrouwen uit de weg was gegaan. Dat was om niet in deze situatie te belanden, om niet met gloeiende wangen voor een vrouw te zitten en me een reddeloos kind te voelen dat plotseling ontdekt dat het in een onbekende buurt verzeild is geraakt en de weg naar huis niet meer kan vinden. De duisternis om me heen werd weer ondraaglijk. Ik probeerde mijn hoofd te draaien, probeerde het donker van me af te schudden, maar het werd alleen maar sterker.
Je moest het kunnen zien, kunnen zien hoe klein ik me voelde. Je moest kunnen zien dat ik, wat ik je ook had voorgespiegeld, een man met bepaalde behoeften was.
Natuurlijk had ik kunnen doen of er niets aan de hand was. Ik had je lachje kunnen negeren en misschien hadden we,ondanks mijn onverbloemde opmerking, kunnen doorgaan als voorheen. Maar omdat ik mijn gezicht niet wilde verliezen, omdat ik het laatste woord wilde hebben, liep ik op de tast naar het buffet waar ik contant geld bewaarde. Dat zat in een geldkistje waarin helemaal links de grootste biljetten lagen. Ik voelde je blik continu in mijn nek. Ik kon nu niet meer terug. Je kon me nu makkelijk bedriegen. De biljetten omruilen of ze natuurlijk gewoon wegpakken, maar ik liet het je allemaal zien en vertrouwde je.
Ik maakte het geldkistje open en gaf je drie briefjes van duizend.
‘Ik wil een zwarte,’ zei ik, aan jouw blonde paardenstaart denkend.
Ik was nog nooit met een zwarte vrouw naar bed geweest. In films had ik vaak zwarte vrouwen gezien. Hun schaamspleet sprak aan, die mengeling van zwart en roze die zin gaf aan de anders zo pathetische metafoor dat de schoot van de vrouw een bloem was. Toen ik nog met Sara samen was, had ik er een gewoonte van gemaakt naar zulke films te kijken. Op een zeker moment in onze relatie bleek zij ze gevonden te hebben en had ze aangenomen dat ik niet meer in haar geïnteresseerd was. Terwijl ik ze had gekocht omdat Sara niet meer in mij geïnteresseerd leek. Ze had mijn veronderstelling ontkracht en deels geprobeerd het tegendeel te bewijzen, maar ik was die films blijven bekijken. Ik zag films met zwarte vrouwen en ik zag films met blanke vrouwen. Maar wat me het meest aansprak, was de eenvoud van het universum dat me werd gepresenteerd. De eenvoud in die films had me aangetrokken en op een zeker moment betrapte ik mezelf erop dat ik zou willen dat de wereld ook zo kon zijn.
Nu maakte het natuurlijk niet uit of de vrouw die jij voor me haalde zwart of blank was. Het belangrijkste was dat ze levend was, met een warme huid en warme handen.
Heel even meende ik een soort teleurstelling bij je te bespeuren, alsof iemand je benen onder je had weggeslagen, je eronder had gekregen. Je had gedacht dat ik wilde dat jij me zou helpen, dat ik dat had bedoeld. En ik was op mijn beurt afgewezen en dat had me bang gemaakt, daardoor was ik niet in staat om me over te geven. Ik had het niet aangedurfd en nu was jij degene die het kind werd. Ik kon je wangen als het ware horen schroeien, als droog papier.
Je zei niets. Een ogenblik verwachtte ik dat je zou protesteren, me honend zou uitlachen, maar het bleef stil. Je pakte het geld aan en ging weg. Je voetstappen die de trap af renden waren sneller en veel resoluter dan anders en ik voelde een koude rilling over mijn rug gaan.
De vrouw zat schrijlings op me. Met haar hand loodste ze me bij zich naar binnen en toen ik daar was, begon ze langzaam met haar heupen te roteren. Ze was niet naakt, want bij elke beweging streek de zoom van haar jurk of haar rok langs mijn buik en mijn dijen, bijna liefkozend. Haar vagina was warm en koud tegelijk, alsof ze niet kon besluiten of ze het vreemde object wilde vasthouden of van zich af duwen. En terwijl ik daar zo lag, nogal mat met die zwarte vrouw boven op me, terwijl ik mijn vingertoppen over haar enigszins grove huid liet glijden, hoorde ik jouw aanwezigheid in de kamer. Je zat in de stoel bij het raam. Ja toch, Berg?
Ja, daar zat je en ik probeerde je voor me te zien: met getuite lippen, dichte ogen en een hand schuin onder de band van je broek gestoken.
Het klinkt vreemd, maar ik weet het heel zeker. Jij was daar. Je zat in de stoel naar ons te kijken, met een dansende blik en getuite lippen.
De zwarte vrouw zweeg, ik voelde alleen haar adem en de zweetdruppeltjes die op me vielen en in de sneetjes van het scheren schrijnden, en ik kon niet nalaten te denken dat ze iets gezegd zou hebben. Als jij niet in de kamer was geweest, zou ze iets gezegd hebben. Maar ze zweeg en wat ze deed, deed ze voor jou. Ze keek naar jou, terwijl ze mij volhardend en langzaam bereed. Ik verbeeldde me dat ze op een rodeokoningin leek, dat ze haar rechterarm in de lucht stak.
Ik sloot mijn blinde ogen en zakte weg in een ander, bijna vergeten donker.
Toen de zwarte vrouw was vertrokken werd het stil, zo stil als het maar kan worden wanneer je bijna alles hoort. Alleen de hond en de geluiden van de andere verdiepingen. Ik werd bevangen door een soort verlegenheid. Ik hoorde of zag je niet, maar toch had ik sterk het gevoel dat je er was.
‘Berg,’ riep ik, ‘verdomme, Berg!’ Maar niemand antwoordde.