Het ging allemaal geleidelijk. Het donker werd gevuld met geluiden die ik nooit had gekend. De geluidsruimte werd steeds groter. Je gelooft me vast niet, maar uiteindelijk hoorde ik alles. Niet alleen de onmiskenbare geluiden van het flatgebouw, niet alleen mensen die door de kamers liepen, de wc doortrokken, de brievenbussen openden. Ik hoorde meer. Ik hoorde mensen praten en ademhalen. Ik hoorde zoveel dat het me in verlegenheid bracht, zoveel dat ik in mijn eentje zat te blozen.
Ik had graag iemand gehad om het mee te delen. Ik had graag iemand verteld dat Linus van de derde op dit moment in bed ligt met zijn schandalig jonge geliefde. Linus vertelt haar dat het niet waar is wat ze heeft gehoord. Hij is niet met die andere vrouw naar bed geweest. Niet één keer. Dat verzinnen de mensen gewoon. De jonge geliefde huilt, of nee, ze snikt en hij gaat boven op haar liggen en dringt bij haar binnen, ligt daar tot ze niet meer snikt, tot ze alles gelooft wat hij zegt.
In de flat onder me is het jonge echtpaar
zojuist met hun eerste kind uit de kraamkliniek thuisgekomen. Het
huilt ’s nachts. Dat kan iedereen horen, maar ze horen niet wat ik
hoor. Ze horen niet dat de ouders zich elke dag over het kind
buigen en elkaar vertellen dat dit het mooiste kind ter wereld is.
Dat dit het meest fantastische is waarvan ze ooit getuige zijn
geweest. Deze samensmelting, het kleine wonder dat zijn ogen en
haar neus heeft.
En ik hoor het jongetje
op de begane grond, dat aan de keukentafel zijn huiswerk zit te
maken. Ik hoor hoe hij met zijn tong over zijn mondhoeken likt als
hij heel geconcentreerd iets opschrijft. Ik hoor hem zijn moeder
roepen en ik hoor dat ze geen antwoord geeft, maar zachtjes huilt
en dat voor haar zoon probeert te verbergen. Als ik het echt wil,
kan ik haar horen denken dat het geen zin heeft hem te antwoorden,
dat ze hem toch niet kan helpen met wat hij vraagt.
Ik had een cursus gevolgd bij het blindeninstituut. Hultgren, mijn oogarts, vond dat absoluut noodzakelijk. De eerste cursus zou bepalen of het zinvol voor me was om een hond te hebben, wanneer mijn gezichtsvermogen helemaal was verdwenen. Aangezien ik geen familie had en mezelf moest zien te redden, wilden ze me er zo snel mogelijk een proberen te leveren.
We woonden drie weken samen, de hond en ik. Zodat we elkaar leerden begrijpen. We werden met elkaar vertrouwd gemaakt door een glimlachende dierenarts met bruine krullen, die maar bleef herhalen dat het allemaal goed zou komen, het kwam allemaal goed. Ik wist niet zeker of ze de cursus bedoelde of mijn toekomstige situatie. Toen ze een week later zei dat haar levensmotto was: één dag tegelijk,begreep ik enigszins teleurgesteld dat ze waarschijnlijk de cursus had bedoeld.
De cursus heette ‘Samen naar school’. Ik leerde dat de hond geen wonderen voor me kon verrichten, dat er een synergie tussen ons moest ontstaan. Hij moest mijn commando’s opvolgen, me de juiste kant op leiden en stoppen bij stoepranden, maar hij kon niet alles voor me regelen.
Ik hield echt van mijn hond. Het was een Duitse herder met glanzende ogen. Ik vond het fijn dat ik hem nog kon zien, ik vond het een prettig idee om zijn beeld in mijn hoofd te hebben.
Kort nadat de drie weken om waren stierf hij aan een infectie. Ze zeiden dat het even kon duren voordat ze een nieuwe hond voor me hadden.