Michael herstelt langzaamaan. Hij richt zich op, maar houdt een knikje bovenaan in zijn nek. Een knikje dat aan de donkere kelder herinnert. Ellinor Olsen kan dat billijken. Ze legt het knikje in zijn nek uit als een teken van nederigheid of misschien zelfs dankbaarheid.

Michael is moeilijk in de omgang. Ellinor vertelt de buren dat hij naar de kelder rent om in de kist te kruipen als de dingen niet zo gaan als hij wil. Soms helpt hij in het huishouden. Jazeker doet hij dat, maar dat is niet meer dan normaal voor iemand in zijn positie, iemand die nergens naartoe kan, iemand die afhankelijk is van andermans welwillendheid.

Hjalmar laat Michael en Anna hun school afmaken. Daarna moeten ze allebei werk zoeken. Anna krijgt een betrekking in de manufacturenwinkel waar haar moeder voor naaide toen ze jong was en Michael vindt een baantje als winkelbediende in een boekhandel aan de Storgate. De zaak is niet groot, je kunt elkaar amper passeren tussen de stoffige kasten en Michael voelt zich thuis in de krappe schemering tussen de boeken.

De achterkamer heeft een groot raam naar het achterplaatsje. Daar zit Gunnar Haraldsen, de eigenaar van de boekwinkel. Hij heeft geen kinderen en is erg op Michael gesteld. Hij laat de jongen en Anna samen in de achterkamer slagroomgebakjes eten als ze langskomt, haar wangen een beetje rood omdat ze vanaf de manufacturenzaak twee blokken verderop heeft gehold. Terwijl Haraldsen naar de bakkerij is om gebak te kopen, leidt Michael Anna rond in de boekwinkel. Haraldsens verzameling boeken over de burgeroorlog in Amerika is het mooist, vindt hij. Nu Haraldsen er niet is, laat hij haar de boeken zien alsof ze van hemzelf zijn.

Anna houdt het meest van de kasten met romans. Ze pakt er een boek uit dat haar naam in de titel draagt. Anna Karenina. Ze streelt voorzichtig over de band. Michael vertelt dat het de eerste druk in het Noors is, uit 1911,zoals hij Haraldsen tegen de klanten heeft horen zeggen. Hij pakt deel twee om haar te laten zien hoe dik het boek is. En zo staan ze als ze elkaar voor het eerst kussen, tussen de stoffige kasten in Haraldsens boekwinkel. Zij heeft het eerste deel van Anna Karenina in haar handen, hij deel twee, en als hij het op haar tenen laat vallen is het ogenblik voorbij, bijna nog voordat het begon. Ze kijken elkaar voor het eerst verlegen aan, Haraldsen komt terug met de gebakjes en alles gaat ogenschijnlijk net als anders. Ze zitten in het achterkamertje en hebben hun gebakjes sneller op dan anders. Binnen in de winkel horen ze Haraldsen neuriën. Geen van beiden neemt de tijd om te proeven hoe de slagroom langzaam op hun tong smelt, ze eten gewoon door en Michael denkt aan de dag dat hij uit de kelder werd gehaald en slagroomtaart kreeg die hij later op Ellinors mooiste linnen tafelkleed uitspuugde. Ze kijken elkaar niet aan en Anna vertrekt iets vroeger dan gewoonlijk. Haraldsen vraagt waarom ze zo’n haast heeft en voordat hij zijn hand kan uitsteken om haar zoals altijd even over haar wang te aaien, is ze al weg en Haraldsen blijft hoofdschuddend staan.

‘Het is een lief meisje, die zus van je,’ zegt hij tegen Michael als Anna weg is.

Haar licht zoete geur hangt nog in de lucht en ze snuiven hem allebei op voordat hij opgaat in het stof dat in de ruimte rondzweeft.

‘Ze is mijn zus niet,’ zegt Michael snel en hij voelt dat hij een kleur krijgt.

‘Nee, dat is wel zo,’ zegt Haraldsen met een glimlach. ‘Toch is ze lief.’

De matte herfstzon valt schuin door het raam naar binnen, verdeelt de ruimte in een donker en een licht gedeelte. Haraldsen zet de radio achter de toonbank aan. Het is november 1949 en ze horen de stem op de radio vertellen over het vliegtuig met de Israëlische kinderen dat op Hurumlandet is neergestort. De kinderen komen uit arme gezinnen. Ze zijn voor een korte vakantie naar Noorwegen gekomen: vers gekarnde boter, schapenvlees, zoveel wortels als ze maar willen. Vlees op hun botten, dat hebben ze nodig, is hun ouders verteld. En de ouders die hun kinderen dat allemaal niet kunnen geven, hebben ze met tegenzin laten vertrekken naar een vreemd land, ver in het hoge noorden van Europa. Het waren achtentwintig levende kinderen en nu, nadat hun moeders ze stevig tegen hun borst hebben gedrukt en hun op het hart hebben gedrukt dat deze reis voor hun eigen bestwil is, nadat ze hun gezicht tegen de vliegtuigraampjes hebben geplet en stukken hebben gezien van het grote, beboste land dat ze gaan bezoeken, zijn ze allemaal dood. Behalve de twaalf jaar oude Allal Yitzhak zijn ze allemaal dood. Ze vinden hem in de staart van het vliegtuig.

’s Middags zitten ze aan de eettafel Ellinors gehaktballen te eten. Hjalmar heeft op de fabriek over het vliegtuig met de kinderen gehoord.

‘Het is verschrikkelijk,’ zegt Hjalmar. ‘Die arme kinderen.’

Michael is het met hem eens dat het een verschrikkelijke gebeurtenis is en in een vlaag van openheid vertelt hij Hjalmar dat hij precies weet hoe Allal Yitzhak zich voelt. Hij weet precies hoe het is om alleen te zijn, helemaal alleen op de wereld, zegt hij en Hjalmar Olsen voelt zich beledigd. Heeft hij niet Michaels geschreeuw verdragen, een geschreeuw waarvan niemand dacht dat het ooit nog zou ophouden? Heeft hij de jongen niet jarenlang te eten gegeven, hem naar school gestuurd, hem in zijn familie opgenomen als was hij zijn eigen zoon? En dan heeft hij het nu over alleen zijn?

Michael houdt verder zijn mond over eenzaamheid, hij kijkt naar Anna zonder aan de kus in de winkel te denken en hij zou willen dat iemand hem kon vertellen wat er gaat gebeuren, wat er van iemand als hij moet worden.

Michael gaat zoals altijd naar bed op de keukenbank. Hij denkt aan Allal Yitzhak die alleen maar ‘ongedeerd’ in het ziekenhuis ligt. Michael huilt. Hij huilt stilletjes om Allal, zo stil dat niemand het kan horen. Maar dan huilt hij steeds luider en nu huilt hij om zichzelf. Zo heeft hij niet meer gehuild sinds hij uit de kelder werd gehaald, sinds hij zichzelf in de spiegel boven de gootsteen zag en begreep hoe lang hij uit het leven was weggeweest.

Dan staat Anna in de deuropening. Ze draagt een wit nachthemd en als Michael in engelen had geloofd, zou hij er op dat moment een gezien hebben. Haar gezicht is hetzelfde als in het kelderdonker. Zo heeft hij het vele keren eerder in de schemering gezien. Het is een lief gezicht, een gezicht dat hij beter kent dan zijn eigen en even herinnert hij zich haar korte ademhaling en de druk van haar droge lippen. Hij wil iets zeggen, maar Anna drukt haar vinger tegen haar lippen. Ze moeten Hjalmar en Ellinor niet wakker maken. Zonder een woord te zeggen kruipt Anna in bed bij Michael, die nu niet meer huilt, die Allal Yitzhak is vergeten en op dit moment ook zichzelf vergeet, die vergeet wie hij is en wat hij zich kan permitteren. Ze kussen elkaar weer, ze vallen in slaap en Michael droomt over vliegtuigen die nooit neerstorten, die nooit in de buurt van de grond komen.

Ze worden gewekt door Ellinor. Ze staat over hen heen gebogen in de roze ochtendjas die Anna uit de winkel heeft meegenomen. Ze heeft hem van de winkelchef gekregen, maar ze had het hart niet om hem zelf te houden. Ze heeft hem aan Ellinor gegeven, die hem nauwelijks nog uittrekt, hoewel hij een maat te klein is.

Ellinor slaat. Ze haalt uit alle macht uit en slaat Michael met haar vlakke hand in zijn gezicht. Anna schreeuwt en dan komt Hjalmar in zijn onderbroek en zijn hemd binnen. Het is nog donker in de keuken, maar hij ziet duidelijk de twee jonge mensen die verstrengeld op de bank liggen, met hun handen voor hun gezicht om zich tegen Ellinors klappen te verweren. Hij is niet verbaasd. Integendeel, hij heeft al eerder tegen Ellinor gezegd dat het tijd wordt om die twee uit elkaar te halen, als ze zoiets als dit tenminste wilden vermijden. Maar Ellinor had alleen haar neus opgehaald en gehoopt dat Anna een oogje had op de zoon van de winkelchef, die haar uitnodigde op zijn partijtje toen hij meerderjarig werd. En nu dringt dus tot Ellinor door wat er gaande is en een halfuur later staat Michael buiten in de novemberkou, met een bundeltje kleren onder zijn arm.

Michael heeft geen andere keuze dan naar Haraldsen te gaan en op de vergulde deurbel van de woning boven de winkel te drukken.

Haraldsen zet een kan sterke koffie en trekt zijn bretels over zijn schouders. Zijn gezicht is groot en zacht als van een teddybeer. Hij kijkt naar de jongen met het knikje in zijn nek en hij ziet iets anders dan Hjalmar en Ellinor Olsen. Hij ziet eenzaamheid en radeloosheid en op datzelfde moment denkt hij dat hij zich nergens beter voor kan inzetten dan voor Michael Altman.

Haraldsens boekhandel zou eigenlijk vermaakt worden aan een neef in Bærum, maar deze novemberochtend zoekt hij een oude schoolvriend op, die vanuit een indrukwekkend kantoor aan de Solliplass juridische bijstand verleent. Hier ondertekent Haraldsen een nieuw testament waarin staat dat Michael Altman alles erft, omdat hij niets heeft.

Daarna gaat Haraldsen naar huis en maakt hij op de bank in de eetkamer een bed op. Later die dag vertelt hij Michael dat hij mag blijven, zo lang als hij wil. Haraldsens grote teddyberengezicht wordt vochtig en Michael huilt voor de tweede keer binnen vierentwintig uur. Als Haraldsen ontdekt dat Michael ineengerold slaapt, alsof er geen plaats genoeg is op de bank, alsof hij opgesloten zit in een kist, denkt hij dat deze jongen precies is wat een eenzame man nodig heeft. De klok in de eetkamer tikt hard, buiten klinkt vaag gelach. Alles is normaal in Haraldsens flat, met dit verschil dat Haraldsen nu weet wat hem te doen staat. Voor het eerst sinds jaren is hij gelukkig.