Berg, ik wil dat je het begrijpt. Toen ik gehoord had wat er met mijn ogen ging gebeuren, bevond ik me in een soort nachtmerrieachtige toestand waarin ik constant bang was dat alles zou verdwijnen, in het niets zou wegzakken, zodat ik ten slotte in een verstikkende duisternis zou achterblijven, zonder me iets van de wereld te herinneren.
Toen ik het bericht kreeg, zat ik achter de verduisteringsgordijnen in Hultgrens spreekkamer aan de Theresesgate en keek ik toe hoe hij op de woorden zwoegde, keer op keer zijn keel schraapte, om me uiteindelijk te vertellen waar het op stond. Het was allemaal zo onbegrijpelijk. De kamer was halfdonker, alleen verlicht door de bureaulamp. Ondanks de schemerige verlichting kon ik elk detail van de schandblokachtige instrumenten om me heen onderscheiden.
‘Je hebt ruim de tijd om je erop voor te bereiden,’ zei Hultgren.
Toen ik zijn spreekkamer verliet, had ik het gevoel dat ik voor de gek was gehouden, maar naarmate de tijd verstreek en het geflikker voor mijn ogen toenam, drong tot me door dat Hultgren waarschijnlijk gelijk had.
Op dat moment begon ik alle gebeurtenissen in een boekje te noteren. Dat hielp. Niet altijd, maar meestal wel.
Het eerste dat ik kocht was blauw met vlinders erop. Het was zo’n boekje waar schoolmeisjes hun geheimpjes in opschrijven. Het was niet zwaar, maar het was iets om vast te houden en iets om vast te houden was precies waar ik behoefte aan had.
Terug in de flat ging ik aan mijn bureau zitten en probeerde ik me dingen voor de geest te halen die ik had gezien. Gebeurtenissen die ik me herinnerde. Gebeurtenissen die ik wilde vastleggen of gebeurtenissen die zich vanzelf opdrongen.
Ik schreef het ene notitieboekje na het andere vol. Mijn leraar op het gymnasium zei altijd dat je de dingen beter onthield als je ze opschreef.
Ik maakte een speciale plank voor de boekjes boven mijn bed. Toen ik de plank bevestigde had ik nog niet het idee dat het zoveel boekjes zouden worden dat ze enig gewicht van betekenis zouden vormen. Maar toen waren het er al 253. ’s Nachts dacht ik vaak dat de plank omlaag zou kunnen komen, dat ik mijn belevenissen op mijn hoofd kon krijgen en eraan zou kunnen sterven. Toch liet ik hem hangen. Ik dacht waarschijnlijk dat er wel erger manieren waren om dood te gaan.
Het idee erachter was dat iemand me de notitieboekjes zou voorlezen als alles donker was geworden. Iemand zou ze met luide en heldere stem voorlezen en ik zou me de wereld herinneren zoals die eruit had gezien op het moment dat ik de dingen opschreef.