Vanwege deze brieven reisde ik naar Israël. Dat was in de zomer van 1944. Ik ging op vakantie en ik had geen afspraak met Benjamin Stern, de man die door mijn grootvader van de dood was gered. Op Ben Goerion stapte ik uit het vliegtuig, bij de paspoortcontrole werd ik uitgebreid ondervraagd.

Wie ging ik bezoeken?

Had ik hier familie?

Wat was het doel van mijn verblijf?

Ik realiseerde me dat ik Benjamin Stern als een soort ver familielid zag. Een man die met mij verbonden was, of hij wilde of niet. Een man die door mijn grootvader was gered. Ik had kunnen antwoorden dat ik naar Tel Aviv was gekomen om een jood met buikloop te ontmoeten, maar ik beperkte me ertoe te zeggen dat ik een gewone toerist was. Ze lieten me door en bij de bushalte bleef ik staan om de hitte en het stof in mijn longen op te zuigen. Ik had geen idee wat ik moest doen.

In de Ben-Yehudastraat vond ik een hostel. De meeste mensen die er verbleven waren jonger dan ik. Jongeren uit Engeland en Zuid-Afrika die in de bars en de hotels werkten. Ze zaten in de lobby te drinken en te kaarten. Het was duidelijk dat ze er al lang waren. Ik kreeg een kamer en op mijn balkonnetje snoof ik de lucht van zomer en van uitlaatgassen op, terwijl ik naar de Russische hoeren keek die zich gedachteloos voortbewogen op het trottoir onder me. In de kamer naast me speelde iemand op een gitaar ‘If It Be Your Will’ van Leonard Cohen. Het was een vrouw die zong. Haar stem was helder en hees tegelijk en plotseling besefte ik dat ik geen idee had wat ik van Benjamin Stern wilde. Wat kon hij me vertellen dat hij niet in de brief had geschreven? Was ik uit op een verontschuldiging? Wilde ik de man uitschelden die met zijn buikloop de dood van mijn grootvader op zijn geweten had? Ik had een grootvader en een grootmoeder willen hebben. Ik kreeg Hjalmar en Ellinor Olsen, maar zij wilden mij niet. Haraldsen wilde me wel, maar Haraldsen was veel te snel oud geworden en was al voor mijn tiende alles vergeten ten gunste van de Amerikaanse burgeroorlog. Ik wilde een grootvader die iemands leven redde, geen grootouders die iemand in een kelder opsloten. Ik wilde grootouders hebben die achter mijn vaders lijkwagen liepen en samen met mij de uitlaatgassen ervan opsnoven, terwijl ze vertelden wat een prachtvent hij was geweest, mijn vader. Maar grootvader was weg en de enige die ik overhad, was de klarinettist Benjamin Stern.

De tweede dag liep ik door de witte stad naar het Habimatheater. Ik liep enkele malen rond het ovale gepleisterde gebouw, probeerde door de donkere glazen ruiten in de foyer te kijken. Buiten stond een vitrine met recensies van de stukken die in het theater werden opgevoerd. De recensies waren zowel in het Hebreeuws als in het Engels. Mijn aandacht werd getrokken door The Golem,een joodse legende, een soort Frankensteinverhaal over onderdrukte joden die van klei een reus maakten die hun dorp moest verdedigen.

Een man in een pak kwam door de hoofdingang naar buiten. Ik vroeg hem of hij Benjamin Stern kende. De man knikte kort.

‘I will fetch him.’

Enkele minuten later werd ik zacht op mijn rug getikt.

‘What can I do for you?’

De man die voor me stond, was klein en grijs. Zijn gezicht was ineengekrompen onder de mediterrane zon, alsof het zich wilde verstoppen, en er lag een matte waas over zijn bloeddoorlopen bruine ogen. In zijn hand had hij een klarinetkoffer.

Ik noemde mijn naam. Ik kon zien dat hij zocht, me probeerde te plaatsen.

‘Ik ben de zoon van Michael Altman. U heeft hem een brief geschreven over zijn vader Isak. Dat is nu alweer jaren geleden,’ zei ik in het Noors.

Hij was niet blij me te zien. Zijn gezicht kromp zo mogelijk nog meer ineen, voordat hij naar de grond keek en in een taal die hij niet langer beheerste vroeg wat ik van hem wilde.

‘Ik wil zien wiens leven mijn grootvader heeft gered, wie er in zijn plaats leeft.’

Toen ik dat had gezegd, besefte ik dat dat de reden van mijn komst was.

En Benjamin Sterns gezicht veranderde, het zakte in, werd leeg en afschrikwekkend en hij vertelde mij iets. Ik hoor nog steeds zijn stem, balancerend op de bijna vergeten Noorse taal, zoekend naar woorden. Mijn grootvader had zijn leven helemaal niet gered. Mijn grootvader was degene die aangaf, die wees. Mijn grootvader was een moordenaar.

‘Uw vader vond kracht in mijn verhaal. Hij heeft me nog een bedankbrief geschreven. Dat verheugde me. Ook al was verder alles een leugen, het verheugde me iemand te kunnen helpen die net zo alleen was als ik. Niets is zo erg als alleen zijn. Nadat wij in januari 1945 als vee uit Auschwitz waren gedreven, kwam ik bij een vluchtelingenkamp voor joden die naar Israël wilden. Een Hongaar die ik kende uit het kamp nam me mee. Wij waren bij de weinigen die de tocht overleefden.

Ik moest alles opnieuw leren, leren om mijn schoenen ’s nachts weg te zetten zonder te denken dat iemand ze wilde stelen, leren om aardappelschillen weg te gooien, leren te geloven dat het leven buiten de prikkeldraadomheining van het kamp het waard was om op te wachten.

Als volwassene heb ik veel gereisd, veel mensen zoals ik ontmoet, en toen bedacht ik dat ik wilde helpen. Daarom begon ik verhalen te schrijven. Verhalen zoals ik aan uw vader stuurde. Ik nam contact op met verschillende organisaties die nabestaanden hielpen en ik antwoordde op alle verzoeken om informatie. Zowel van mensen die ik had gekend als van mensen die ik niet had gekend. Niemand heeft zoveel helden gemaakt als ik, niemand heeft zoveel verteld over hoe het is om mens te zijn in zo’n dierenwereld. Ik heb lang geloofd dat ik het voor hen deed, voor de nabestaanden.’

Benjamin Stern zweeg, keek met zijn vochtige, bloeddoorlopen ogen naar me op. Slikte een paar keer en vertelde toen verder.

‘Maar ik deed het niet alleen voor de nabestaanden. Ik besefte dat ik het evenzeer voor mezelf deed. Want ik kreeg antwoord. Elke keer als er een dankbetuiging bij mij in de bus viel, voelde mijn hart minder zwaar aan. Die brieven met hun eenzame verhalen werden een soort medicijn voor me.

In de jaren vijftig kocht ik in een pandjeswinkel in Brooklyn een zilveren kistje. Het was een duur kistje en behalve mijn klarinet was het mijn enige bezit. Ik gebruikte het om de brieven in te bewaren, nam het overal mee naartoe. Ze hielden me in leven. Het klinkt misschien ziek, maar ik droeg deze brieven als heilige geschriften, als thorarollen bij me. Waar ter wereld ik ook speelde, ik had ze bij me, in smerige herbergen, in grote, lege suites. Zelfs toen ik met een vrouw trouwde die me alle eenzaamheid van de wereld deed vergeten, bleef ik die brieven lezen.’

Benjamin Stern pauzeerde weer even en slikte moeizaam, alsof hij al te veel had gezegd, maar gedwongen was zijn verhaal af te maken.

‘Ik herinner me uw vaders brief,’ ging hij verder. ‘Misschien omdat hij Noors was, misschien omdat hij over zijn zoon schreef. Ik heb zelf een dochter van uw leeftijd. Ik ontving uw vaders brief op haar verjaardag en met name de laatste zinnen bleven me bij: “Ik heb geen verhaal om aan mijn zoon te geven. Hij is nog maar vijf en hij heeft geen idee hoe gruwelijk de wereld kan zijn. Hoe vertel je een jongen zoiets?”’

Benjamin Stern schudde langzaam zijn kleine hoofd.

‘En nu bent u hier om te zien wie er in plaats van uw grootvader leeft. Dan kan ik u maar beter de waarheid vertellen. Dat uw grootvader een moordenaar was. Niet beter of slechter dan de meeste anderen. Een man die deed wat hij moest doen, die de zwaksten het eerst naar de oven liet gaan.’

Benjamin Stern zweeg. Hij bleef met de klarinetkoffer voor zijn borst staan, alsof het instrument een zuigeling was die beschermd moest worden.

Achteraf herinner ik me alleen de vreselijke woede, die ongetwijfeld gericht was op de kleine, ineengedoken man die daar met zijn klarinetkoffertje tegenover me stond en me vertelde dat mijn grootvader geen haar beter was dan een ander. Ik gaf Benjamin Stern een klap. Haalde uit en raakte zijn ruwe wang met mijn vlakke hand. Hij stond even voor me te wankelen. Toen hervond hij langzaam zijn evenwicht en hij glimlachte mat, bijna teleurgesteld, waarna hij verdween. Zonder een woord te zeggen keerde hij me de rug toe. Ik keek hem na. Het klarinetkoffertje volgde zijn bewegingen. Een koffer die het allernoodzakelijkste kon bevatten.