Toen kwam je eindelijk. Het was zaterdagavond. Ik zat rechtop in bed naar de radio te luisteren. Toen kwam je. Beneden in het portiek hoorde ik al dat jij het was. Mijn lichaam verstijfde. Ik was opgelucht, maar tegelijkertijd bang. Bang dat je weer weg zou gaan, dat je alleen maar even langskwam om iets te halen wat je was vergeten, iets waar ik nog niet over was gestruikeld. Gesher rende opgewonden naar de hal. Ik hoorde het geluid van een grote tas die op de vloer werd neergezet. Hij klonk zwaar. Het regende buiten en je kwam mijn slaapkamer binnen zonder eerst je schoenen uit te trekken.

‘Ik blijf vannacht bij je,’ zei je, terwijl je je met de grootste vanzelfsprekendheid uitkleedde en naast me in bed kroop.

Ik bleef stil liggen en probeerde te doen alsof het heel gewoon was dat je ineens bij me kwam binnenvallen. Ik wachtte tot je iets zou zeggen, tot je iets zou uitleggen. Ik wilde alles weten. Wat je had gedaan, waar je was geweest, maar je zei niets. Na een paar minuten besefte ik dat je sliep.

Jouw hart tegen mijn rug. Bonk, bonk. Bonk, bonk.

Zelf kon ik niet slapen, ik lag als verlamd naar je hartslag te luisteren. Het geluid ervan deed me aan mijn vaders hart denken, aan het bijna galopperende geluid van zijn hart op de avond dat hij stierf. Jouw hartslag deed me aan mijn vader en aan seconden denken: bonk, bonk, een, twee.

Mijn handen jeukten om je vast te pakken, om je over je wang te strelen, je borsten, je haren, maar ik hield me in. Je adem rook niet naar alcohol. Het besluit om met een zware tas naar mij toe te komen, het besluit om naast me in bed te kruipen, was in nuchtere toestand genomen. Dat beviel me wel.

In de loop van de nacht ging je twee keer naar de wc. Beide keren deed ik alsof ik sliep en probeerde ik gelijkmatig en zwaar te ademen om niet door de mand te vallen. Het zachte geluid van de urinestraal tegen de wc-pot was geruststellend, bijna familiair, alsof we goede vrienden of geliefden waren die niets voor elkaar te verbergen hadden. Toen viel ik in slaap.

Ik moet vrij lang geslapen hebben en toen ik wakker werd hoorde ik je in de keuken neuriën. Ik had het gevoel dat dit geneurie moest verdoezelen dat je wekenlang weg was gebleven. Je neuriede heel ontspannen, alsof je alleen even de post was wezen halen of naar de kruidenier was geweest.

Je had eieren gekookt en dit was de eerste keer in tien jaar dat ik een ei at zonder daarbij aan Sara te denken. Er waren sowieso veel te veel andere dingen om aan te denken. Ik wist nu hoe het was om zonder jou te zijn en ik wist hoe het was om je terug te krijgen.

De kerkklokken beierden in mijn oren en ik probeerde me voor te stellen hoe de mensen zorgeloos en dik ingepakt in de scherpe januarilucht de Ullevålsvei af liepen.

Aan de ontbijttafel vertelde je me dat je de avond tevoren je spullen had gepakt, je kind een kus had gegeven en Kristian met een verzoenend gebaar over zijn voorhoofd had gestreeld. Hij had niet geprotesteerd. Je vertelde dat jullie eerder op de avond plotseling in lachen waren uitgebarsten. Waar jullie zo om moesten lachen, was je vergeten. Het was iets banaals, een van jullie was onhandig geweest, had iets op de grond laten vallen. En meteen begonnen jullie te lachen en loste alles op in kleuren. Je lachte tot je geen adem meer kon halen, zoals toen jij en je vriendinnen vroeger de slappe lach kregen, en je voelde hoe de spanning in je nek langzaam verdween.

Toen werd het plotseling stil. Jullie stonden op, keken elkaar aan. Allebei bewogen jullie je lippen om iets te zeggen en allebei begrepen jullie dat er niets te zeggen viel, niets van belang, en jullie besloten vrij snel en zonder dramatiek om ieder je eigen weg te gaan.

Je verwonderde je over de zakelijke manier waarop jullie tot een akkoord kwamen; at alles bij elkaar nam het niet meer dan tien minuten in beslag. Toen Kristian met roodomrande ogen, niet van het huilen maar van het lachen, uit de badkamer kwam, moest je vragen of hij iemand anders had. Hij had niemand anders, maar er was een juffrouw op kantoor met wie hij best naar bed zou willen, als dit allemaal achter de rug was.

‘Er is voor geen van ons beiden nog iets te halen,’ zei je.

‘Halen?’

‘Lange tijd,’zei je, ‘heb ik gedacht dat niemand mij zo goed kende als hij. We waren tenslotte al sinds ons zestiende bij elkaar. We kenden elkaar zo goed dat we niet de moeite namen om verder te zoeken. Met als resultaat dat we elkaar uiteindelijk niet kennen. Ik weet dat hij melk in zijn koffie doet, dat hij graag zachte tandenborstels heeft en dat de kussens waarop hij slaapt niet te hard mogen zijn, maar ik ken hem niet. Hij is ouder geworden, hij is veranderd. Ik ben veranderd.’

Ik probeerde me Kristian voor te stellen zoals jij hem had beschreven, lang, donker en geduldig. Ik probeerde me hem in het appartement voor te stellen. Het appartement dat jij had ingericht met dezelfde liefde als je mij nu binnenkort zou tonen. Ik dacht aan Kristian die daar alleen met zijn slapende kind zat en wist dat alles een begin en een einde had.

‘Je hebt je kind achtergelaten,’ zei ik.

Je schudde je hoofd.

‘Ik heb niets achtergelaten wat echt belangrijk is. Het komt allemaal op zijn pootjes terecht.’

Je kroop voorzichtig naast me in bed en viel met je bonkende hart tegen mijn rug in slaap. Ik had nooit eerder zoiets gevoeld.