24

Lag het aan het centrale plein met de muzikanten en de groepjes studenten? Aan de gekleurde buizen tegen de buitengevel, aan de rustige, moderne helderheid van de trappen en de zalen?

Ik zou het misschien nooit aan Ellen hebben willen toegeven, maar zoals altijd gaf het museum van wijlen president Pompidou me een geweldige adrenalinestoot. Terwijl we door de kunststof buizen naar de vierde verdieping schoven, dacht ik aan een uitspraak die ik ooit ergens had gelezen: knowledge is pleasure. Ik weet niet welke bolleboos het had gezegd, maar in gedachten gaf ik hem gelijk. Sinds ik in het Gele Huis het kunstboek over Victor Brauner had ingekeken en het motto had gelezen op zijn graf, was de man me gaan intrigeren. Natuurlijk was ik al eerder in Beaubourg geweest, maar toen was ik vooral in de kubisten geïnteresseerd geweest en in Balthus en Chagall. Nu was ik helemaal klaar voor de surrealisten. We liepen door de brede gang die uitkwam op de grote zalen. Het was verleidelijk om nog eens naar Klee en Kandinsky te gaan kijken, maar ik denk dat we allebei even nieuwsgierig waren naar Brauner en zijn werk. Ellen schoot een zaalwachteres aan en vroeg waar zijn schilderijen hingen. Het meisje wees naar een smalle gang aan de rechterkant, waar we in onze haast al twee keer voorbij waren gelopen. Ineens zagen we ze allebei tegelijk.

In een glazen kast, tegenover werken van Man Ray en Marcel Duchamp, hingen vier of vijf kleine surrealistische schilderijen. Er was een satirisch portret van AdolfHitfer, ook van de hand van Brauner, olieverfjes van Magritte en André Masson, en helemaal achterin, in een grijs-met-gouden lijst, een rustig, onopvallend mansportret, amper de grootte van een paperback. 'Zelfportret', stond er op het plaatje, met daaronder een jaartal: 1931. De schilder Brauner had zichzelf afgebeeld als een ernstig kijkend man, in zachte kleuren, overwegend geel en bruin, en face, in een hemd met open kraag en wijkend, lichtbruin haar. Het was een schilderijtje zoals er ongetwijfeld veel gemaakt waren door talentvolle, academisch geschoolde artiesten in de hele wereld, maar vanzelfsprekend was het portret allerminst. Behalve een regelmatige mond met mooi gebogen lippen, grote oren en een hoog voorhoofd, had Brauner zichzelf op het schilderij maar één oog gegeven. De andere oogkas, links voor de toeschouwer, rechts voor het model, was leeg en bloederig. Over de wang liep er roodbruin, draderig vocht. Ik moet toegeven dat ik behoorlijk schrok.

'Ellen, kijk. Dit is hem dus.'

Mijn lief pakte mijn hand en kneep erin.

'Dat oog... Zou dat echt...?'

'Ik weet het niet, meisje. In elk geval is dit voor Xander het mooiste dat er bestaat.'

Ik keek lang en nadrukkelijk naar Victor Brauners ene, goede oog en probeerde me voor te stellen hoe en wanneer hij het portret had gemaakt. Opnieuw trof me zijn serene blik.

'Een cycloop die bloed schreit,' zei Ellen op haar typische, plastische manier. 'Ik vind het een gruwelijk ding. Echt iets voor Xander om zoiets mooi te vinden. Kom, we hebben het hier wel gezien.'

In de museumshop kochten we een prentbriefkaart met het portret, krabbelden er het adres op van de gele bungalow en gooiden hem met onze beste wensen in een brievenbus. We liepen net het gebouw weer uit, voor een laatste avondwandeling op weg naar ons hotel, toen Ellens gsm rinkelde. Het nummer dat in haar venstertje verscheen, zei haar blijkbaar niets.

'Mademoiselle Helène?' Het was een hoge vrouwenstem, dat kon ik horen. Ellen trok een denkrimpel in haar voorhoofd en hief haar linkerhand omhoog, alsof ze het rumoer van de stad wilde tegenhouden. Ze zei een paar 'oui's' en een gemeend 'merci', maar toen ze haar toestelletje dichtklikte, begreep ik dat ons brede hotelbed in Montparnasse nog even zou moeten wachten.

'Tom, het is ongelooflijk. Je raadt nooit wie me net heeft gebeld.'

'Er staat een bus Japanse toeristen voor de deur in Arques, die we helemaal waren vergeten.'

'Nee, het was de secretaresse van Philippe Spener. Ze zegt dat hij haar de dag voor zijn dood een brief heeft gedicteerd, een verslag van wat hij had ontdekt over Lavoisier. Ze had me de tekst vanmorgen al willen geven in de Académie, maar ze wilde niet dat Ralph Parry-Williams hem zou zien. Nee, ze zei er niet bij waarom. Ze wacht op ons in een bistro in de Rue Mazarine, achter het Institut. Kom, we mogen haar niet laten wachten. Kijk jij even of je een taxi kunt versieren?'