images

23

HET PUSHOK

Maart 2007

O GADVERDAMME, JAKKES. ER komt een enorme straal pus uit het been van de patiënt voor me. Otieno en ik duiken net op tijd weg. In grote golven kleddert het op de grond tussen het bloed, pus en andere viezigheid van andere patiënten dat al op de grond lag. Er stijgt onmiddellijk een ziekmakende kadavergeur op. Dokter Otieno heeft net een snee gezet aan de zijkant van het been en steekt er nu zijn hele hand in. De patiënt richt zijn ogen ten hemel en brult heel Afrika bij elkaar. Otieno schept nog een paar handen vol met pus en flarden spierweefsel uit het been. Hij gebaart de man zich niet aan te stellen en zegt: ‘Now we clean the wound!’ Hij giet een paar zakken steriel water in de wond en schrobt keihard met zijn handen totdat er geen pus meer vloeit. De snee is wel plaatselijk verdoofd, maar onze patiënt kijkt alsof hij dolgraag een houtje tussen zijn tanden wil hebben.

Wij bevinden ons in wat ik ‘de puskamer’ noem, het smerigste kamertje dat ik ooit heb gezien. Patiënten die geen geld hebben voor een operatie op de operatiekamer, zijn hier van harte welkom. Zolang de ingreep niet te ingewikkeld is en er geen algehele narcose nodig is, kan het op de puskamer. Eigenlijk zou er een bordje op de deur moeten hangen met daarop de mededeling dat patiënten maar beter een stuk hout kunnen meenemen om op te bijten in geval van helse pijnen.

‘This patient has aids,’ zegt Otieno terwijl hij naar de man wijst, die ons inmiddels dankbaar aankijkt.

Er is geen test gedaan, voor zover ik weet, en deze man heeft ook niet van die gekke vlekken (Kaposi-sarcoom), dus ik vraag me af hoe Otieno dat zo zeker weet.

Hij ziet mijn vragende blik blijkbaar en zegt: ‘Marten, als jij je hele been vol met pus had zitten, zou je doodziek zijn. Hij is dat niet, hij heeft niet eens koorts.’

Ik kijk nog eens naar de man en vind dat hij inderdaad niet een erg zieke indruk maakt.

‘Wat is koorts, Marten?’

Ik kijk Otieno schaapachtig aan.

‘Koorts is het gevecht tussen jouw afweersysteem en een infectieus agens. Als je geen koorts hebt, heb je of de strijd gewonnen, of je afweersysteem werkt niet goed. Deze man heeft de strijd niet gewonnen.’

Dokter Otieno is een echte arts. Hij is in Zuid-Afrika opgeleid tot algemeen chirurg en daarna in Schotland tot orthopedisch chirurg. Nu doet hij eigenlijk vooral traumapatiënten, dus patiënten met botbreuken, kapmesverwondingen en schotwonden, maar ook mensen met ontstoken abcessen zoals deze patiënt. Hij is vriendelijk tegen mij, de patiënten, de zusters, de coassistenten en de andere artsen. Hij is het soort arts dat ik bewonder. In elk ziekenhuis lopen er een paar rond. Ze zijn geliefd bij vrijwel iedereen en voor mij een voorbeeld.

Dokter Otieno is altijd rustig, heeft tijd en lijkt alles te weten. Hij doet me een beetje aan mijn pa denken. Door de Otienos van deze wereld heb ik medelijden met de hufterige dokters die zo zielig afsteken bij hen. De arrogante en vervelende artsen die iets lijken te moeten compenseren met hun gedrag. Ik zou een lofrede van een uur kunnen houden over dokter Otieno en zijn soortgenoten. Hij begeleidt mij met een eindeloos geduld en legt ook de meest basale zaken uit, zoals met de aidspatiënt. Dus door die ziekte ligt zijn afweersysteem plat en daardoor krijgt hij geen hoge koorts en lijkt hij niet heel ziek. Hij heeft geluk dat de pus alleen in zijn been zat en niet ook in zijn bloedbaan. Dan zou hij een bloedvergiftiging hebben gekregen en snel zijn doodgegaan. Op het zaaltje dat grenst aan de puskamer ligt een man die is overreden door een tractor. Hij heeft geluk gehad dat hij nog leeft, maar zijn rechteronderbeen ligt er half af. Als we het verband verwijderen is het alsof ik op de snijzaal sta in mijn eerste jaar. De huid is van de knie tot op zijn voorvoet weg. De spieren aan de voorzijde van zijn onderbeen zijn ook weggereten, waardoor je op de botten kijkt. De strekpezen van de tenen zijn in een bundel zichtbaar. Er hangen wat flarden spier en vetweefsel bij. De man lijkt wel een plaatje uit een anatomieboek. De grote bloedvaten die zijn voet en onderbeen van bloed moeten voorzien zijn kapot vanaf de knie, waardoor het onderbeen koud is. De wond is twee dagen oud, maar ruikt alsof hij een jaar oud is. Het is zelfs mij duidelijk dat zijn been eraf moet. Hij heeft echter geen toestemming gegeven voor een amputatie omdat hij hoopt zijn been te kunnen behouden. Het is trouwens bevreemdend dat deze gapende wond gewoon op zaal wordt verzorgd, met minimaal twintig andere patiënten erbij. Die kijken nieuwsgierig maar niet geschrokken toe, omdat ze er zelf niet veel beter aan toe zijn.

De man naast hem heeft zijn nek gebroken en kan zijn armen en benen niet bewegen. Op zijn stuit heeft hij een enorme doorligplek. Weer daarnaast ligt een patiënt met een kwaadaardige bottumor die door zijn onderbeen heen naar buiten is gegroeid en geïnfecteerd is. Aan de andere kant naast hem ligt een vrouw met een gebroken heup in tractie. Ze heeft geen geld voor een operatie en wordt behandeld zoals we dat vijftig jaar geleden in Nederland deden door met een gewicht aan het been te trekken en te hopen dat de breuk zo in een betere stand komt en geneest.

Er komt een man in een keurig pak binnen die stopt bij het levende plaatje uit een anatomieboek. ‘So you are this guy!’ schreeuwt hij met een vies gezicht. ‘You wasted twenty minutes of my time! What were you thinking!’

Het blijkt dat de man in het pak een chirurg is en dat de patiënt zich in de operatiekamer heeft bedacht en gezegd dat hij zijn rottende been nog even wilde houden. Uit angst, denk ik. De chirurg gaat tekeer tegen hem en is kwaad dat deze patiënt zijn belangrijke OK-tijd heeft verspild. Na een paar minuten tieren schuift hij een A4’tje onder de neus van de patiënt. Die knikt onderdanig en tekent het papiertje. De volgende dag zal zijn been worden geamputeerd. Ik denk: arrogante klootzak, hoe haal je het in je botte kop. Maar zo gaat het hier blijkbaar: de dokter is een belangrijk man, de patiënt is een arme ziel die er niet toe doet. Zo uitgesproken heb ik het in Nederland nooit gezien, maar ik heb wel veel chirurgen meegemaakt die patiënten erg vanuit de hoogte behandelden..

’s Avonds bel ik mijn pa en vertel over alle verschrikkelijke dingen die ik heb gezien en over dokter Otieno en over de arrogante klootzak van een chirurg, maar ook over de dankbare patiënten en over de vrolijkheid die in het ziekenhuis lijkt te heersen ondanks alle ellende.

Na het telefoontje ga ik nog even onderuit gezakt op mijn enorme postkoloniale veranda zitten. Het is pikdonker buiten. Er staan duizenden sterren aan de hemel en er klinkt een orkest van brommende, snorrende en zoemende beestjes. Wat zou Roos aan het doen zijn? Ze zei dat ze druk zou zijn met een onderzoek bij de gynaecologie en dat ze daarvoor een begeleider zoekt.