4
HET PIRATENFEEST
Mei 2001
TWEE JAAR NADAT IK mijn middelbare-schooldiploma in ontvangst heb genomen, vind ik mijzelf terug in een studentenhuis in Leiden. Het zal een uur of een ’s middags zijn en ik rek me slaperig uit in bed. Mijn hand botst tegen iets aan. Het is warm en naakt. Ik wrijf mijn ogen uit. Mijn kamer is een bende, al mijn kleren liggen bij gebrek aan een klerenkast in een winkelkarretje in de hoek van mijn kamer. Op mijn bureau staan lege bierflesjes en er liggen oude tentamens. Aan de muur hangt een poster van Pulp Fiction, hier en daar op de muur heb ik een aantal galafoto’s geprikt waarop dronken jonge mensen schouder aan schouder in de camera kijken. Mijn moeder heeft laatst mijn bed verschoond, waardoor dat het enige schone object in de kamer is. Iemand heeft het enige raam dat mijn kamer rijk is dichtgedaan, waardoor er een weeïge lucht hangt. Boven mijn bed hangt een uitvergrote foto van mij en mijn broer Tobias als kinderen in Afrika, met allebei een kip onder onze arm. Zwarte kindertjes met grote witte tanden lachen ons toe.
Er kleeft iets op mijn voorhoofd. Ik probeer het eraf te vegen. Het blijkt zo’n zwart lapje te zijn dat je voor je oogkas kan doen als je geen oog hebt. Een piratenlapje. Ik trek ook meteen de stropdas die nog om mijn nek hangt, los. Op de grond naast mijn bed liggen een piratenhoed en een plastic sabel. Langzaam begint het te dagen. Gisteren was er een feestje van mijn studentenvereniging.
Ik til voorzichtig mijn hoofd op. Oei, dat is pijnlijk. Het warme object draait zich nu naar mij toe, slaat een arm om mij heen, knippert met haar ogen en zegt dan met een krakerige stem: ‘Hoi.’
‘Geneukt?’ vraagt mijn huisgenoot en goede vriend Reinier die middag. Daphne heet het meisje naast wie ik wakker werd en ik weet echt niet meer of ik met haar naar bed ben geweest. Ik heb ontbijt voor haar gemaakt en aan tafel viel er een lange stilte.
‘Wat studeer jij eigenlijk?’ vroeg ze me daarna quasi geïnteresseerd.
Ik ben, denk ik, niet haar prins op het witte paard en zij is denk ik ook niet de vrouw van mijn dromen.
‘Ga jij maandag dat tentamen strafrecht nog maken?’ vraagt Reinier later die middag.
Reinier ken ik mijn hele leven al. Hij zat bij mij op de basisschool en de middelbare school, wij zijn allebei in Leiden gaan studeren en bij dezelfde studentenvereniging gegaan. Nu wonen wij bij elkaar in huis. Als Reinier geen vent was geweest, zou hij de liefde van mijn leven zijn. Reinier studeert geneeskunde, ondanks zijn vroegere plan om rijk te worden. Hij is niet het type dat huisarts wil worden, hij is eerder een plastisch chirurg in wording. Hij is goed in wat hij doet en vastbesloten een soort glorie te ontlenen aan zijn vak. Hij is atletisch gebouwd, draagt nette kleren en scheert zich zelden, waardoor hij er stoer en toch verzorgd uitziet. Minstens één keer per week ligt er een andere vrouw bij hem in bed. Hij is een serieuze student die goed presteert. Zijn hobby’s zijn vrouwen en onderzoek. Waarom onderzoek? ‘Door onderzoek doen leer je de professor en de bazen kennen en als je die niet kent kom je nooit in opleiding, sukkel!’
Ik ben twee keer achter elkaar uitgeloot voor geneeskunde. Daarna heb ik eerst een paar maanden bedrijfskunde gestudeerd, maar dat vond ik niet leuk. Toen ben ik overgestapt naar rechten. Of nee, het is anders gegaan. Op een goede dag moest ik een presentatie houden voor een van mijn bedrijfskundegroepjes. Het was een verplichte wekelijkse bijeenkomst en als je die meer dan drie keer miste, moest je het hele trimester in dat vak overdoen. De avond voor mijn presentatie ging ik even een biertje drinken met Reinier. Eén biertje werden er twee, twee werden er tien, en voor we er erg in hadden zwalkten we zingend, met een patatje oorlog in onze linkerhand en in de rechter een biertje, om zes uur ’s ochtends huiswaarts. Reinier maakte mij om half negen wakker door een emmer water over mijn hoofd heen te gooien. Die goedzak, want hij wist dat ik om negen uur mijn verplichte groepsbijeenkomst had en een presentatie moest houden.
Ik stond snel op en trok mijn kleren aan. Om vijf voor negen zat ik braaf in het lokaal met mijn groepje. Mijn maag was onrustig. Het patatje oorlog was blijkbaar niet goed gevallen. Ik moest een windje laten en… oeps, ik voelde nattigheid. Onmiddellijk steeg er een misselijkmakende geur op. Ik moet hier weg! dacht ik. Ik verontschuldigde mij en liep wijdbeens achteruit het lokaal uit. Op de wc spoelde ik mijn onderbroek door, waste mij grondig, liep daarna op een drafje het gebouw uit, sprong op de fiets en kroop even later weer in bed. Heerlijk slapen. Bij de gedachte het trimester over te moeten doen vanwege mijn gemiste groepjes, besloot ik te stoppen met bedrijfskunde.
Ik wilde nog steeds dokter worden, maar het leek me niet gegund te zijn. In Nederland moet je loten om toegelaten te worden tot de studie geneeskunde. Naarmate je hogere cijfers haalt op de middelbare school, maak je meer kans, maar het blijft een kans. Inmiddels is het systeem veranderd en word je direct toegelaten als je op je eindlijst een acht gemiddeld of hoger hebt. Ik had een zeven gemiddeld en maakte zo een redelijke tot matige kans om toegelaten te worden. Je mocht drie keer mee loten, waarna je dus veroordeeld was tot een alternatief plan, en dat had ik niet. De meeste mensen om mij heen die geen geneeskunde deden, studeerden rechten, bedrijfskunde of economie. Dat deed ik nu ook maar; wat moest ik anders?
‘Moet jij niet studeren voor dat tentamen strafrecht maandag?’ vraagt Reinier nog een keer. Ik antwoord dat ik me richt op de herkansing en dat ik naar mijn ouders ga om mijn moeders verjaardag te vieren. Een paar uur later zit ik bij mijn ouders in de woonkamer te borrelen. De wijn smaakt me beter dan ik verwacht had na het piratenfeest van gisteren.
‘Hoe gaat het met je studie?’ vraagt mijn moeder.
‘Welke?’ antwoord ik provocerend.
Tobias grinnikt.
Ma kijkt me geïrriteerd aan en zegt: ‘Je kunt toch wel een keer normaal antwoorden op een normale vraag!’
‘Jij hebt makkelijk praten, jij wil geen geneeskunde studeren,’ brom ik.
Pa glimlacht en schenkt ons allemaal nog een glas rode wijn in. Wij zitten aan de grote eikenhouten tafel in de riante woonkamer van mijn ouderlijk huis. Mijn vader heeft de open haard aangestoken en mijn moeder kaarsjes, dat vindt ze gezellig. Tobias studeert economie in Leiden. Binnen tien minuten praat pa over geneeskunde. Zo gaat dat eigenlijk altijd. Ma klaagt: ‘Kun je het nooit eens ergens anders over hebben? De wereld staat op zijn kop! Er is oorlog in Irak. De politiek is aan het verrechtsen en jullie praten over doktertje spelen?’ Ma wordt vakkundig genegeerd. Tobias mompelt alleen: ‘Vrouwen.’
Mijn moeder schept de zelfgemaakte Franse uiensoep op, volgens haar het favoriete gerecht van mijn vader.
‘Wat boeit je nu zo in het rechtssysteem, Marten?’ vraagt mijn moeder mij belangstellend.
Ik roer in mijn soep.
Tobias grijnst breed en fluistert in mijn oor: ‘Stop breaking my balls, mom!’
Pa heeft een paar wijntjes op en vertelt Tobias over een zwangere vrouw in Afrika. ‘Ze had al uren geperst en was totaal uitgeput. Het kind lag zo bizar in de baarmoeder dat er een koud armpje uit haar vagina hing; dat kind was allang dood. Maar het moest er wel uit, anders liep de moeder ook gevaar.’ Pa neemt een slok wijn en zucht. Ik heb dit verhaal al vaker gehoord en het is gruwelijk. Hij moet die baby doormidden zagen om hem eruit te krijgen. Zo meteen gaat hij iets zachter praten en zal hij een paar stiltes laten vallen. Hij doet dat volgens mij niet uit effectbejag, maar anders is het verhaal waarschijnlijk niet te vertellen. Tobias heeft het ook al meerdere keren gehoord, maar hij luistert toch aandachtig.
Ik sta op en ga nog een fles wijn uit de kelder halen. Die zwangere vrouw gaat hemel en aarde bij elkaar jammeren, waardoor ze elk hart in de wijde omgeving verscheurt, inclusief dat van mijn vader. Maar ze zal dit gelukkig overleven en baart iets meer dan een jaar later een gezond kind, dat weet ik al.
Als ik terugkom met de wijn vraagt mijn moeder me nog een keer wat me nu zo fascineert in het rechtssysteem. Tobias kijkt me met een gespeeld serieus gezicht aan, leunt iets naar voren en vraagt: ‘Ja, Marten, in welke extase kom je als je het woord rechtssysteem hoort?’
Ik kijk schaapachtig naar ma, steek mijn middelvinger op naar Tobias en besluit op dat moment dat ik ook met rechten ga stoppen.