55
‘Laat die revolver vallen, en je telefoon ook,’ zei Oscar Fine tegen me. Hij had zijn eigen pistool op mij gericht. Het ding had een lange loop, die aan het eind een beetje verbreed was. Ik nam aan dat dat een geluiddemper was. Er waren al twee niet-gedempte schoten in deze kamer afgevuurd. Als we geluk hadden, hadden de buren ze gehoord en 911 gebeld.
Mijn revolver was op de vloer gericht en ik was er vrij zeker van dat ik dood zou zijn voor ik de gelegenheid had gehad om mijn arm op te heffen en te schieten. Dus liet ik het wapen langs mijn been op de grond vallen en gooide de telefoon, die nog opengeklapt was, op het bed.
‘Schop hem hiernaartoe,’ zei Oscar Fine. ‘Voorzichtig.’
Ik schoof de rand van mijn schoen tegen de revolver en liet hem zachtjes naar hem toe glijden. Hij kwam bijna in een van de gaten in de vloer terecht. Oscar Fine hield zijn blik op ons gevestigd en knielde ondertussen neer. Hij gebruikte zijn stomp en het wapen in zijn ene hand als een setje eetstokjes en pakte daarmee de revolver op en liet hem in zijn zak glijden.
Jans gezicht was spierwit geworden. Ik had haar nog nooit zo bang en nog nooit zo kwetsbaar gezien. Als er een spiegel was geweest, had ik misschien datzelfde van mezelf gevonden. Het is zover, zei haar gezichtsuitdrukking. Het is voorbij.
‘Waar is mijn zoon?’ vroeg ik.
Oscar Fine keek niet naar mij. Zijn ogen waren op Jan gevestigd. ‘Dat is lang geleden,’ zei hij.
‘Alsjeblieft,’ zei Jan. ‘Je hebt de verkeerde voor je.’
Hij glimlachte wrang. ‘O ja? Ik hoop dat jij je wat waardiger zult gedragen dan je vriendje op het laatst. Weet je wat hij deed? Hij heeft in z’n broek gepist. Die treurige klootzak heeft in z’n broek gezeken. Ik denk dat jij van sterkere makelij bent. Jij was tenslotte degene die in staat was mijn hand af te zagen. Hij zat voorin, meer niet. Heeft hij het toen ook in z’n broek gedaan?’
Jan likte haar lippen af. Ik nam aan dat haar mond net zo droog was als de mijne. Ze zei: ‘Je had een sleuteltje bij je moeten hebben. Als jij een sleuteltje had gehad, dan hadden we het koffertje mee kunnen nemen zonder je iets te doen.’
Oscar Fine keek even heel ernstig. ‘Daar heb je natuurlijk gelijk in. Maar je weet wel wat ze zeggen over achterafgepraat.’ Hij glimlachte en zei toen zonder een zweem van ironie: ‘Je moet de hand spelen die je bedeeld is.’
Jan zei tegen hem terwijl ze naar mij knikte: ‘Alsjeblieft, laat hem gaan. Vertel hem waar onze zoon is, dan kan hij hem halen. Het is nog maar een kind. Laat hem alsjeblieft niet boeten voor wat ik jou heb aangedaan. Ik smeek je. Is Ethan buiten? Is hij in jouw auto?’
Oscar Fines tong bewoog in zijn mond, alsof hij ergens over nadacht.
En toen, in een flits, ging zijn arm omhoog en ging het pistool in zijn hand heel zachtjes af.
Ik riep: ‘Nee! God, nee! Jan!’
Jan werd tegen de muur aan gesmeten. Haar mond ging open, maar ze maakte geen geluid. Ze keek neer op de rode bloem boven haar rechterborst, legde haar rechterhand erop en raakte de plek aan.
Ik vloog naar Jan toe, probeerde haar vast te houden terwijl ze langs de muur in elkaar zakte. Ik liet haar voorzichtig zakken, probeerde niet te kijken naar het bloedspoor op de muur. Haar ogen stonden al glazig.
‘Het komt allemaal goed,’ zei ik.
De voorkant van haar blouse was al doorweekt met bloed. Haar ademhaling was oppervlakkig en klonk schor.
‘Ethan,’ fluisterde ze tegen me.
‘Ik weet het,’ zei ik. ‘Ik weet het.’
Ik keek naar Oscar Fine, die niet had bewogen sinds hij het schot had gelost. Het viel me in dat hij er vredig uitzag.
‘Ik moet een ambulance bellen,’ zei ik. ‘Mijn vrouw… ze verliest heel veel bloed.’
‘Nee,’ zei hij.
‘Ze is stervende,’ zei ik.
‘Dat is de bedoeling,’ zei Oscar Fine.
Jan hief met moeite haar hoofd op. Ze keek hem aan en zei hortend: ‘Ethan. Waar is Ethan?’
Oscar Fine schudde zijn hoofd. ‘Geen idee,’ zei hij. ‘Maar als je dat wilt, dan zoek ik hem graag. En als ik hem vind, waar moet ik zijn handjes naartoe sturen?’ Hij glimlachte droevig naar mij. ‘Naar haar zal niet meer gaan.’
‘Je hebt hem niet,’ zei ik.
‘Helaas niet,’ zei hij.
Jans oogleden vielen dicht. Ik sloeg mijn arm om haar heen en trok haar tegen me aan. Ik kon niet uitmaken of ze nog ademde.
In de verte hoorden we een sirene.
‘Shit,’ zei Oscar Fine. Hij keek naar de open telefoon op het bed, schudde vol walging zijn hoofd, pakte het ding en klapte het dicht. Hij zuchtte toen de sirene – het klonk alsof het er maar één was – luider werd. Na een paar seconden hoorde ik voetstappen op onze veranda.
‘De plannen worden gewijzigd,’ zei Oscar Fine. Hij richtte de loop van zijn pistool op mij. ‘Kom mee.’
Ik liet Jan los en liep de kamer door, langs Oscar Fine, door de deur naar de overloop. Hij liep vlak achter me aan. Ik kon de loop van zijn pistool in mijn rug voelen.
‘Hier blijven,’ zei hij.
Van beneden hoorde ik Barry Duckworth roepen: ‘Meneer Harwood?’
‘Boven,’ zei ik. Ik schreeuwde niet, maar ik zei het hard genoeg om gehoord te worden.
‘Alles goed me u?’ Beneden floepten de lichten aan.
‘Nee. En mijn vrouw is neergeschoten.’
‘Ik heb al een ambulance gebeld.’ Duckworth stond nu onder aan de trap. Oscar Fine en ik stonden achter de balustrade van de overloop boven, op het punt om ons om te draaien en de trap af te lopen.
Duckworth, met getrokken wapen, keek omhoog. Ik kon de verbazing op zijn gezicht lezen. Hij vroeg zich af wie de man achter mij was.
Oscar Fine zei: ‘Ik schiet meneer Harwood dood als u mij niet met hem laat vertrekken.’
Duckworth, met zijn pistool naar boven gericht, overdacht de situatie even. ‘Over twee minuten zullen hier een stuk of tien politiemensen zijn.’
‘Dan moeten we opschieten,’ zei Oscar. Hij liep tree voor tree met me naar beneden. ‘Laat uw wapen zakken, ander schiet ik meneer Harwood direct dood.’
Duckworth, die het pistool in mijn rug zag, liet het zijne onmiddellijk zakken, maar hij bleef het vasthouden. ‘Je moet je overgeven,’ zei hij.
‘Nee,’ zei Fine. We waren inmiddels halverwege de trap. ‘Alstublieft, naar achteren.’
Duckworth deed een paar stappen naar achteren in de richting van de voordeur.
We kwamen op de begane grond. Oscar Fine hield mij als een schild voor zich en begon voorzichtig in de richting van de keuken te schuiven. Hij was van plan om via de achterdeur te vertrekken. Misschien stond zijn auto in de straat achter de onze en wilde hij door de achtertuin tussen de huizen door om hem te bereiken.
Duckworth keek machteloos toe. Zijn ogen ontmoetten de mijne.
We stonden onder de balustrade toen ik zag dat Duckworth omhoogkeek.
Oscar Fine en ik legden allebei tegelijk ook ons hoofd in onze nek.
Het was Jan. Ze stond bij de balustrade, ze leunde er met haar middel overheen. Een druppel bloed viel als warme regen op mijn voorhoofd.
Ze zei: ‘Jij zult mijn zoon nooit kwaad kunnen doen.’
En toen dook haar lichaam naar voren. Ze leunde niet tegen de balustrade, ze wierp zich eroverheen.
Toen ze naar beneden viel zag ik wat ze in haar beide handen geklemd hield: het dertig centimeter lange stuk hout van de vloerplank waaraan ik zonet nog mijn hand had bezeerd.
Ze dook naar beneden, met die plank als een dolk voor zich uit.
Oscar Fine had geen tijd meer om te reageren. Het scherpe uiteinde raakte hem tussen zijn nek en schouders. De kracht van Jans val dreef de plank diep in zijn bovenlijf en dat, gecombineerd met het gewicht van Jan, deed hem op de grond vallen.
Geen van beiden bewoog daarna nog.