13

 

 

 

 

Er was iets waarover ik tegenover Jan niet helemaal eerlijk was geweest.

Niet dat ik tegen haar had gelogen. Maar ik had iets gedaan waarover ik haar nooit iets verteld had. Als ze het me op de man af had gevraagd, dan had ik er misschien over gelogen. Dat had ik volgens mij wel moeten doen, anders was ze razend op me geworden.

Niet dat ik haar bedroog. Zoiets had ik nog nooit gedaan, het kwam niet in mijn hoofd op. Dit ging niet over een andere vrouw.

Ik was een keer, ongeveer een jaar geleden, bij Jans ouderlijk huis langsgereden.

Dit was het huis waar ze opgegroeid was, het huis van haar ouders, bijna drie uur rijden van Promise Falls. Het stond in Zuidoost-Rochester, aan Lincoln Avenue. Een lang, smal huis met één verdieping. De witte verf bladderde van de muren en een paar van de zwarte luiken – een op de begane grond en een op de eerste verdieping – hingen scheef. De hor in de metalen hordeur was gerafeld en er ontbraken wat stukken baksteen in de schoorsteen. Het huis had duidelijk een opknapbeurt nodig, maar het was niet echt vervallen.

Ik was op weg terug uit Buffalo, waar ik een stadsontwikkelaar had geïnterviewd die van mening was dat de conventionele ideeën om het verkeer in woonwijken langzamer te laten rijden – verkeersdrempels en zo – niets uithaalden, behalve dat automobilisten er zo kwaad van werden dat ze in wegmisbruikers veranderden. Hij vond dat rotonden en een begroeide middenberm een betere oplossing vormden. Op de terugweg op de 90 besloot ik om de 490 in noordelijke richting te nemen en in Rochester naar de buurt te rijden waar Jan was opgegroeid.

Ik denk dat ik al voor ik naar Buffalo vertrok wist dat ik op de terugweg deze omweg zou maken.

Ik had het nooit kunnen doen als we een paar dagen daarvoor niet het lek in de badkamer hadden gehad.

Jan was op haar werk en ik had een dag vrij genomen ter compensatie van een paar avondlijke raadsvergaderingen waarvan ik verslag had gedaan. Dat was nog voor we die klussen overdroegen aan Rajiv of Amal of zo in Mumbai. Ik was naar het souterrain gegaan, naar de kant waar de stookketel en de boiler zich bevinden, en ik hoorde een gestaag gedrup van water langs de muur. Daar maakten de koperen leidingen een bocht omhoog om de badkamer boven te bedienen.

Ik deed wat ik altijd deed in een huishoudelijk noodgeval: ik belde mijn vader.

‘Zo te horen zit er een klein gaatje in een van de leidingen,’ zei hij. ‘Ik kom er meteen aan.’ Hij kon de blijdschap in zijn stem niet verhullen.

Een half uur later stond hij met zijn gereedschapskist op de stoep, en een kleine soldeerlamp om mee te lassen.

‘Het lek zit ergens in de muur,’ zei hij. ‘De moeilijkheid is het te vinden.’

We dachten een sissend geluid te horen achter de wastafel in de badkamer, ongeveer dertig centimeter boven de vloer. Het was een vrijhangende wasbak, dus kon je makkelijk vlak bij de muur luisteren.

Pa haalde een zaag tevoorschijn met een punt aan het blad waarmee hij direct in de muur kon prikken om te beginnen met zagen.

‘Pa,’ zei ik met een blik op het gebloemde behang. Ik zag het niet zitten om dat kapot te zagen. ‘Zouden we het vanaf de andere kant kunnen proberen?’

‘Wat zit er aan de andere kant?’ vroeg hij.

‘Wacht even,’ zei ik. Ik liep naar de gang. Aan de andere kant van de muur zat een vaste kast. Onze linnenkast. Ik deed de kast open en begon alles wat onder de onderste plank stond weg te halen – een wasmand, een voorraadje toiletpapier en dozen tissues – tot de muur vrijgekomen was. Als we de leiding vanaf deze kant konden bereiken, was dat veel handiger, omdat je er hier niets van zou zien.

Toen ik alles eruit gehaald had, kroop ik op handen en knieën in de kast en luisterde waar het lek zat.

De plint die in de kast liep leek los te zitten. Ik tikte ertegenaan en zag dat hij op zijn plek gedrukt zat maar niet vastgespijkerd was. Ik stak mijn vinger erachter en voelde iets.

Het was het bovenste randje van een gewone envelop, net smal genoeg om verborgen te zijn achter de plint. Ik werkte hem naar boven. Er stond niets op de envelop geschreven en hij was ook niet dichtgeplakt, de flap was naar binnen gestopt. Ik deed de envelop open en trof er één enkel vel papier en een sleutel in aan.

Ik liet de sleutel erin zitten en haalde het papier eruit, een officieel document dat een keer was dubbelgevouwen.

Het was een geboortebewijs.

Jans geboortebewijs. Alle bijzonderheden die ze mij nooit had willen vertellen stonden op dat stuk papier. Ik wist natuurlijk wel dat haar achternaam Richler was, maar ze had altijd weten te vermijden de namen van haar ouders te noemen, of te vertellen waar ze woonden.

Nu kon ik in één oogopslag zien dat haar moeder Gretchen heette en haar vader Horace. Dat ze in het Monroe Community Hospital in Rochester geboren was. Er stond een adres van een huis aan Lincoln Avenue.

Ik prentte de gegevens op het papier in mijn geheugen, vouwde het op en deed het weer terug in de envelop. De sleutel was me niet erg duidelijk. Het was een type dat ik niet kende. Het leek me geen huissleutel. Ik liet hem in de envelop zitten, stopte de envelop terug op z’n plek en drukte de plint weer aan.

Tegen de tijd dat ik de badkamer weer in kwam had pa al een gat gemaakt. ‘Ik ben er,’ zei hij. ‘En daar is je lek! Zet de hoofdkraan even uit, wil je.’

Voor ik mijn tochtje naar Buffalo maakte zocht ik in de telefoongids op internet naar Richlers in Rochester. Er hadden maar vijf Richlers een telefoonaansluiting, en maar één was een H. Richler.

Zijn adres was nog steeds Lincoln Avenue.

Nu wist ik dat in elk geval één van Jans ouders nog leefde, en misschien wel allebei. Het kon natuurlijk dat Horace Richler overleden was en dat zijn vrouw Gretchen de naamsvermelding in de telefoongids niet gewijzigd had.

Ik belde vanaf mijn bureau op de Standard om dit uit te zoeken. Ik toetste het nummer van H. Richler in en kreeg een vrouw, zo te horen in de zestig of zeventig, aan de lijn. Gretchen, nam ik aan.

‘Kan ik meneer Richler spreken?’ vroeg ik.

‘Momentje,’ zei ze.

Een halve minuut later klonk een vermoeide mannenstem. ‘Met Richler.’

‘Spreek ik met Han Richler?’

‘Wat? Nee, u spreekt met Horace Richler.’

‘Sorry, dan heb ik het verkeerde nummer.’

Ik bood nogmaals mijn verontschuldigingen aan en hing op.

Het was moeilijk om niet nieuwsgierig naar hen te zijn: Jan had nooit iets over hen willen vertellen.

‘Ik wil niks meer met ze te maken hebben,’ had ze altijd gezegd. ‘Ik wil ze nooit meer zien en ik kan me niet voorstellen dat zij het erg vinden dat ze mij nooit meer zien.’

Zelfs toen Ethan geboren was, wilde Jan absoluut niet dat haar ouders op de hoogte werden gebracht.

‘Het zal hun geen zak kunnen schelen,’ zei ze.

‘Misschien,’ zei ik, ‘zal de wetenschap dat ze een kleinkind hebben alles veranderen. Misschien vinden ze het wel tijd voor een soort verzoening.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Kansloos. En ik wil er niet meer over praten.’

Wat ik te weten was gekomen sinds ik Jan voor het eerst had ontmoet – zes jaar geleden bij een arbeidsbemiddelingsbureau, waar ik een paar werklozen interviewde voor een artikel – was dat haar vader, wiens naam ze nooit noemde, een ellendige klootzak was en dat haar moeder voornamelijk dronken en depressief was.

Jan praatte er niet graag over. Het verhaal over haar ouders en haar leven bij hen kwam er in de loop der jaren stukje bij beetje uit.

‘Ze gaven me altijd van alles de schuld,’ zei Jan op een zaterdagavond twee jaar geleden toen de in die tijd nog heel jonge Ethan een nachtje bij mijn ouders logeerde. We hadden drie flessen wijn op – wat zelden voorkwam want Jan dronk heel weinig – en alles wees erop dat we straks naar boven zouden gaan voor een orgie waar we al een hele tijd niet aan toegekomen waren. Onverwachts begon Jan te praten over dat deel van haar leven waar ze het nooit met mij over had.

‘Wat bedoel je, dat ze jou de schuld gaven?’ vroeg ik.

‘Hij vooral,’ zei Jan. ‘Dat ik hun leven verpest had.’

‘Hoezo? Omdat je hun kind was? Omdat je bestond?’

Ze keek me met glazige ogen aan. ‘Ja, daar kwam het wel op neer. Pa had een bijnaampje voor me, Hindy.’

‘Hildy?’

‘Nee, Hindy.’

‘Zoals de taal?’

Ze schudde haar hoofd, nam nog een slok wijn en zei: ‘Nee, met een y. Een afkorting van “Hindenburg”. Niet alleen omdat ik toen een beetje mollig was, maar omdat hij mij zag als zijn eigen persoonlijke ramp.’

‘Dat is verschrikkelijk.’

‘Ja, ach ja, het was nog heel lief vergeleken met wat er op mijn tiende verjaardag gebeurde.’

Ik wilde doorvragen, maar besloot te wachten.

‘Hij had beloofd me mee naar New York te nemen, naar een musical op Broadway. Daar had ik altijd van gedroomd. Ik keek naar de Tony’s, de Musical Awards, als ze op tv waren, ik bewaarde de zondagkunstbijlage van The New York Times als ik er een te pakken kon krijgen, ik keek naar al die advertenties voor shows, ik leerde de namen van sterren en de recensies uit mijn hoofd. Hij zei dat hij kaartjes voor Grease had. Dat we met de bus gingen. Dat we een nachtje in een hotel zouden logeren. Ik kon het niet geloven. Mijn vader, die altijd zo onverschillig tegenover me was geweest. Maar ik dacht dat misschien, omdat ik tien werd…’

Ze nam nog een slok wijn.

‘Toen brak de dag aan waarop we zouden gaan. Ik had mijn koffertje gepakt. Ik had uitgezocht wat ik in het theater zou dragen. Een rode jurk en zwarte schoentjes. En mijn vader deed niets, hij pakte niets in. Ik zei dat we moesten opschieten en toen glimlachte hij en zei: “We gaan niet. We gaan niet met de bus. We gaan niet naar een hotel en er zijn geen kaartjes voor Grease. Die zijn er nooit geweest. Lullig, hè, om teleurgesteld te worden? Nu weet je hoe dat voelt.”’

Ik was sprakeloos. Jan glimlachte en zei: ‘Jij vindt vast dat ik van geluk mocht spreken. Jij doet alles liever dan een voorstelling van Grease uitzitten.’

Ik kon eindelijk iets uitbrengen. ‘Wat heb je toen gedaan?’

Ze zei: ‘Ik ben ergens anders heen gegaan.’

‘Waarheen? Naar familie?’

‘Nee, nee, je snapt het niet,’ zei ze. Ze legde haar hand voor haar mond. ‘Ik geloof dat ik moet overgeven.’

De volgende ochtend wilde ze er niets meer over zeggen.

In de loop der jaren vertelde ze me dat ze op haar zeventiende uit huis was gegaan en al bijna twintig jaar geen contact meer had met haar ouders. Ze had geen broers of zussen die haar, of ze dat nu wilde of niet, konden laten weten hoe het met haar ouders was.

Voor hetzelfde geld waren ze alle twee dood.

Maar ik wist nu dat dat niet zo was, vanwege dat telefoontje.

Ik had nooit aan Jan verteld wat ik achter die plint had gevonden. Ik wilde niet dat zij wist dat ik haar privacy geschonden had. Ik vond het zorgelijk dat ze zover ging om haar achtergrond voor mij verborgen te houden, maar misschien had ze gelijk dat ze me niet vertrouwde. Nu ik dat geboortebewijs gevonden had, ging ik precies datgene doen wat zij altijd had willen voorkomen.

Op de terugrit uit Buffalo nam ik een omweg naar het noorden en vond het huis aan Lincoln Avenue en staarde naar de afbladderende verf en de scheefhangende luiken alsof die me iets konden vertellen. Ik vroeg me af of een van de twee ramen op de bovenverdieping van Jans kamer was geweest, of dat haar kamer aan de achterkant van het huis was.

Ik stelde me haar voor als kind, hoe ze die voordeur in en uit ging, misschien in de voortuin speelde. Hoe ze touwtje sprong op de stoep, of hinkelde op de oprit. Misschien waren die beelden te idyllisch. Misschien hadden dat soort simpele pleziertjes niet bestaan in een huis waar de liefde vervangen was door woede en wrok. Misschien was het voor Jan elke keer als ze die deur uit ging alsof ze bevrijd werd uit een gevangenis. Ik kon me voorstellen hoe ze naar het huis van een vriendinnetje rende en alleen maar naar huis kwam als dat moest.

Maar naar het huis staren vertelde me niets. Ik weet niet wat ik me ervan had voorgesteld.

Toen kwamen haar ouders.

Ik had aan de overkant van de straat geparkeerd, twee huizen verderop, dus ik trok niet de aandacht van Horace en Gretchen Richler toen ze uit hun twintig jaar oude Oldsmobile stapten.

Horace deed langzaam zijn portier open en zette een voet op de grond. Het kostte hem enige moeite om zich opzij te draaien in zijn stoel en uit te stappen. Hij werd in zijn bewegingen gehinderd door artritis of iets dergelijks. Hij was achter in de zestig of voor in de zeventig, had nog een paar plukjes haar en levervlekken in zijn gezicht. Hij was kort en stevig, maar niet dik. Zelfs op zijn leeftijd zag hij eruit alsof je hem niet snel omver zou kunnen duwen.

Hij zag er niet uit als een monster. Maar monsters zien er meestal ook niet zo uit.

Horace liep naar de achterkant van de auto terwijl Gretchen uitstapte. Zij bewoog ook langzaam, hoewel ze niet zo moeilijk liep als haar man. Hoewel hij eerder was uitgestapt, was zij eerder bij de kofferbak, en ze wachtte tot hij het autosleuteltje in het slot stak en hem opendeed.

Het was maar een heel klein vrouwtje. Een meter vijftig, meer niet. En ze woog waarschijnlijk niet meer dan veertig kilo. Pezig en taai. Ze greep in de achterbak en haakte haar vingers achter een stuk of vijf plastic tassen met boodschappen, tilde ze eruit en liep naar de deur. Haar man sloot de achterklep en liep achter haar aan zonder iets te dragen.

Ze gingen het huis binnen en toen waren ze verdwenen.

Ze hadden zo te zien geen woord met elkaar gewisseld. Ze hadden boodschappen gedaan en ze waren thuisgekomen.

Kon ik iets afleiden uit wat ik gezien had? Nee. En toch hield ik er de indruk aan over dat dit twee mensen waren die hun dagen uitzaten, zonder doel, zonder zin. Ik had geen vijandige lichaamstaal van Horace jegens Gretchen gezien, maar ik voelde dat er iets droevigs om hen heen hing.

Ik hoop dat jullie bedroefd zijn, dacht ik. Ik hoop dat jullie diep ellendig zijn om wat jullie gedaan hebben.

Toen de Oldsmobile op de oprit tot stilstand kwam had ik even de aanvechting gehad om uit te stappen, erop af te gaan en op Horace Richler af te stormen. Ik wilde hem zeggen dat hij een verschrikkelijke man was. Ik wilde hem vertellen dat een man die zijn dochter mishandelt – ook al was het alleen geestelijke mishandeling – de titel ‘vader’ niet verdiende. Ik wilde hem vertellen dat zijn dochter een geweldige vrouw was geworden, ondanks zijn pogingen haar te ondermijnen. Ik wilde hem vertellen dat hij een schitterende kleinzoon had, maar dat hij die nooit zou mogen zien omdat hij zo’n ellendige klootzak was.

Maar ik vertelde hem niets.

Ik keek toe hoe Horace Richler met zijn vrouw Gretchen het huis binnen ging. Ik keek toe hoe de deur achter hen sloot.

Toen reed ik naar huis, en ik heb Jan nooit verteld over mijn omweg toen ik uit Buffalo kwam.

Kijk Niet Weg
4f4cba1c2a9c62.html
4f4cba1c2a9c64.html
4f4cba1c2a9c65.html
4f4cba1c2a9c66.html
4f4cba1c2a9c67.html
4f4cba1c2a9c68.html
4f4cba1c2a9c69.html
4f4cba1c2a9c610.html
4f4cba1c2a9c611.html
4f4cba1c2a9c612.html
4f4cba1c2a9c613.html
4f4cba1c2a9c614.html
4f4cba1c2a9c615.html
4f4cba1c2a9c616.html
4f4cba1c2a9c617.html
4f4cba1c2a9c618.html
4f4cba1c2a9c619.html
4f4cba1c2a9c620.html
4f4cba1c2a9c621.html
4f4cba1c2a9c622.html
4f4cba1c2a9c623.html
4f4cba1c2a9c624.html
4f4cba1c2a9c625.html
4f4cba1c2a9c626.html
4f4cba1c2a9c627.html
4f4cba1c2a9c628.html
4f4cba1c2a9c629.html
4f4cba1c2a9c630.html
4f4cba1c2a9c631.html
4f4cba1c2a9c632.html
4f4cba1c2a9c633.html
4f4cba1c2a9c634.html
4f4cba1c2a9c635.html
4f4cba1c2a9c636.html
4f4cba1c2a9c637.html
4f4cba1c2a9c638.html
4f4cba1c2a9c639.html
4f4cba1c2a9c640.html
4f4cba1c2a9c641.html
4f4cba1c2a9c642.html
4f4cba1c2a9c643.html
4f4cba1c2a9c644.html
4f4cba1c2a9c645.html
4f4cba1c2a9c646.html
4f4cba1c2a9c647.html
4f4cba1c2a9c648.html
4f4cba1c2a9c649.html
4f4cba1c2a9c650.html
4f4cba1c2a9c651.html
4f4cba1c2a9c652.html
4f4cba1c2a9c653.html
4f4cba1c2a9c654.html
4f4cba1c2a9c655.html
4f4cba1c2a9c656.html
4f4cba1c2a9c657.html
4f4cba1c2a9c658.html
4f4cba1c2a9c659.html
4f4cba1c2a9c660.html
4f4cba1c2a9c661.html
4f4cba1c2a9c662.html
4f4cba1c2a9c663.html
4f4cba1c2a9c664.html
4f4cba1c2a9c665.html
4f4cba1c2a9c666.html
4f4cba1c2a9c667.html
4f4cba1c2a9c668.html
4f4cba1c2a9c669.html
4f4cba1c2a9c670.html
4f4cba1c2a9c671.html
4f4cba1c2a9c672.html
4f4cba1c2a9c673.html
4f4cba1c2a9c674.xhtml