31
In de korte tijd dat ze zich nu Kate liet noemen, was ze niet aan die naam gewend geraakt. Misschien had ze wat meer dagen nodig om zich de naam eigen te maken. Ze had Leannes tweede naam genomen en die een beetje ingekort, het was het eerste wat in haar hoofd was opgekomen. Het voelde vanzelfsprekend.
Het gekke was dat ze tegenwoordig niet meer aan zichzelf dacht met haar eigen naam. Ze wist niet eens zeker of ze zich zou omdraaien als iemand ‘Hé, Connie’ zou roepen. Het was jaren geleden dat iemand haar als Connie gekend had.
Ze was nu alleen maar bang dat als iemand ‘Jan!’ zou roepen, ze zich in een reflex zou omdraaien.
Want zo dacht ze nog steeds over zichzelf. Als je zes jaar met een naam doorbrengt, dan ga je je er thuis bij voelen. Dit was de naam waarop ze al heel lang gereageerd had.
Jan, en mama.
Toen ze tegen Dwayne had gezegd dat Jan dood was, had ze dat meer tegen zichzelf gezegd dan tegen hem. Ze wilde die persoon, dat leven, achter zich laten. Ze wilde Jan ten grave dragen. Haar de laatste eer bewijzen en een paar woorden ter nagedachtenis spreken.
Toch was ze niet echt verdwenen. Een groot deel van haar was nog steeds Jan. Nu werd ze echter iets anders. Ze ontwikkelde zich. Ze was altijd in ontwikkeling geweest, had zich van de ene fase naar de andere bewogen. Maar soms deed je gewoon langer over een fase dan anders.
Ze trok haar pruik weer recht terwijl ze hun rit naar Boston voortzetten.
Het was dezelfde pruik die Jan gedragen had toen ze Five Mountains binnenging en weer verliet. Ze had hem gedragen terwijl ze naar binnen ging, en toen was ze naar de damestoiletten gegaan om hem af te zetten voor ze zich bij David en Ethan had gevoegd. De pruik en een stel extra kleren hadden in de rugzak gezeten. Op het moment dat David weggerend was om Ethan te zoeken was ze niet direct naar de uitgang gelopen, zoals hij gezegd had, maar was ze het dichtstbijzijnde damestoilet in gegaan, had een hokje genomen en zich uitgekleed.
Ze had haar korte broek uitgedaan en een spijkerbroek aangetrokken. Haar mouwloze truitje had ze vervangen door een blouse met lange mouwen. Ze had zelfs haar sportschoenen uitgetrokken en sandalen aangedaan. De blonde pruik had het afgemaakt. Ze propte haar oude outfit weer in de rugzak – ze kon haar kleren niet achterlaten, dan zouden ze gevonden worden – en liep rustig weg van de damestoiletten, alsof haar zoontje niet net gekidnapt was. Ze liep heel rustig door de hekken naar buiten en over de parkeerplaats, waar Dwayne op haar wachtte, en daar stapte ze bij hem in de auto. Hij wilde de nepbaard meteen afdoen, hij zei dat die jeukte als de ziekte, maar zij had hem overgehaald om hem te blijven dragen tot ze het terrein van het pretpark verlaten hadden.
Ze had zich geen moment zorgen gemaakt om Ethan. Ze wist dat als Dave hem niet zou vinden, iemand anders dat wel zou doen. Hij zou oké zijn. Die ontvoering, dat was alleen maar een afleiding, een manier om Davids verhaal nog ongeloofwaardiger te maken. Ethan zou nergens last van hebben.
Ze hoopte dat het pakje sap vol dramamine dat ze hem had gegeven hem het grootste deel van de tijd zou laten slapen. Natuurlijk, hij zou de komende dagen en weken nog genoeg nare momenten meemaken, maar hij had in elk geval niet de verschrikkingen van een echte ontvoering hoeven doorstaan.
Dat was het minste wat een moeder kon doen.
Een kind krijgen, moeder worden, dat was nooit onderdeel van het plan geweest. Maar trouwen was dat ook niet geweest.
Ze had Promise Falls min of meer op goed geluk uitgekozen. Ze had het op een kaart gezien en het online bekeken. Een leuk stadje in het noorden van de staat New York. Schilderachtig. Anoniem. Een universiteitsstadje. Het zag er niet uit als een plek waar iemand zich verborgen zou houden. New York, dat was een stad waar iemand kon verdwijnen. Buffalo, Los Angeles, Miami. Dat waren de steden waar je je onder de mensen kon begeven en kon verdwijnen.
Wie zou iemand zoeken in een plaatsje dat Promise Falls heette?
Ze had daar geen banden, geen wortels. De loper had geen enkele reden om te denken dat ze in Promise Falls zou zitten.
Ze kon erheen gaan, een baantje zoeken, een kamer, en rustig wachten tot Dwayne zijn straf had uitgezeten. Als hij vrij was, dan zouden ze teruggaan naar Boston, de sleutels uitwisselen, de kluisjes openen en hun deal maken.
Ze zou lang moeten wachten, maar sommige dingen waren dat wel waard. Bijvoorbeeld dat je genoeg geld had om voor eeuwig op een strand te zitten met geen andere zorgen dan wat zand in je shorts. Een droomleven leiden, zoals Matty Walker in Body Heat.
Dat had ze altijd gewild.
Dus ze ging naar Promise Falls, vond een kamer boven een poolbiljartzaal in wat duidelijk niet het beste deel van de stad was, ging op zoek naar een baantje bij het arbeidsbureau van de stad en kwam David Harwood tegen. Enthousiaste verslaggever.
Hij was, dat moest ze toegeven, schattig. Hij zag er goed uit, en hij was heel erg lief. Maar ze wilde niet in zijn verhaal figureren. Ze was hier om zich gedeisd te houden. Als je een interview weggaf, dan vroegen ze daarna om een foto.
Nee, dank je wel.
Maar ze praatte even met hem, en verdorie, hij stond haar op te wachten toen ze weer naar buiten kwam en bood haar een lift aan. Waarom niet? dacht ze. Toen hij zag waar ze woonde, kreeg hij zowat een toeval. Hier kun je niet wonen, zei hij. Tenzij je een baantje zoekt als crackdealer of als hoer. Dat had hij echt gezegd.
Maak je geen zorgen, zei zij. Ik ben een grote meid. En, zei ze glimlachend, het was goed om alle opties open te houden.
Later, toen ze haar deur opendeed en hij daar stond met zijn lijstje andere appartementjes voor haar, was ze bijna in tranen uitgebarsten. Dat was echter iets wat ze liever niet deed, tenzij het van pas kwam. Maar het was lief, echt waar. Niet iets waaraan ze gewend was.
Ze liet zich door hem helpen bij de verhuizing. Toen liet ze zich uitnodigen voor een etentje.
Niet lang daarna liet ze zich uitnodigen in zijn bed.
Na een paar maanden had David – hoewel hij de grote vraag niet met zo veel woorden stelde – wat vage opmerkingen gemaakt in de trant van dat er ergere dingen konden gebeuren dan dat zij de rest van hun leven samen zouden doorbrengen.
Jan voelde dat zich hier een prachtkans voordeed. Ze zei tegen David dat hij daar wel eens gelijk in kon hebben.
Het enige wat nog anoniemer was dan als alleenstaande vrouw in Promise Falls wonen, was als getrouwde vrouw in Promise Falls wonen. Ze maakte van zichzelf een June Cleaver, de moeder in Leave It to Beaver, hoewel Jan niet dacht dat June voor Ward de dingen deed die zij voor David deed. Mayfield had nooit een meisje gehad dat de dromen van een man kon laten uitkomen zoals Jan dat kon. (Jan moest toegeven dat Cleaver een prima naam voor haar geweest was, gezien de reden waarom ze zich verscholen hield.)
Met David kon ze de volmaakte vrouw zijn met een volmaakt saai baantje. Ze woonde in hun volmaakte huisje, en ze zorgde ervoor dat ze een volmaakt leventje leidden. Als de vrouw van een journalist in een klein stadje paste ze niet bepaald in het profiel van een diamantendief.
Niemand zou haar hier vinden.
En ze had gelijk gehad. Niet dat het eerste jaar geen hel was geweest. Elke keer dat er aangebeld werd, was ze bang geweest dat hij het zou zijn. Maar het was altijd de man van het gas, of iemand die een donatie voor het kankerfonds wilde, of de buurman die kwam vertellen dat ze vergeten waren hun garagedeur te sluiten. Padvindsters die koekjes verkochten.
Maar hij nooit.
Na een jaar of zo begon ze te ontspannen. Connie Tattinger was dood. Lang leve Jan Harwood.
Althans tot Dwayne vrijkwam.
Ze kon dit. Ze kon de rol spelen. Dat had ze toch al van klein meisje af aan gedaan? Zich van de ene rol naar de andere begeven? Zich verbeelden dat ze iemand was die ze niet was, ook al was zijzelf de enige die ze voor de gek hield.
Dat had ze zeker gedaan toen ze klein was. Het was de enige manier waarop ze haar jeugd had kunnen overleven. Haar vader die het voortdurend op haar gemunt had, die haar er de schuld van gaf dat hun leven was verpest. Haar moeder die te dronken was of te zeer in zichzelf opging om tegen haar man te zeggen dat hij daarmee op moest houden.
Ze deed wat veel kinderen doen. Ze verzon een vriendinnetje. Maar in haar geval was het anders. Ze speelde niet met dit verzonnen makkertje. Ze werd haar. Ze was Estelle Winters, het geliefde dochtertje van Malcolm en Edwina Winters, sterren van de Broadwaytheaters. New York was haar thuis. Ze woonde alleen maar bij deze bittere, kwaadaardige man en zijn dronken vrouw als training voor een rol die ze moest gaan spelen. Ze was niet echt hun kind. Hoe kon dat? Ze was veel te bijzonder om de dochter te zijn van zulke ordinaire, verschrikkelijke mensen.
Natuurlijk wist ze dat het niet zo was, maar door zich te verbeelden dat ze Estelle was, kwam ze de dagen door tot die dag dat ze de deur uit liep en nooit meer terugkwam.
En toen, eindelijk, mocht Estelle Winters, haar verzonnen vriendin alias verdedigingsmechanisme, sterven.
Een tijdlang was ze echt Connie Tattinger. Maar zelfs als Connie kon ze zijn wie ze maar wilde. Ze kon een lief meisje zijn, of een heel slecht meisje, wat de situatie maar van haar vroeg.
Als ze op straat leefde was het slechte meisje niet zozeer een act als wel een manier om te overleven. Je deed wat je doen moest, en met wie je dat ook doen moest, om een dak boven je hoofd te hebben en wat eten in je maag.
Als ze een suf baantje in een kantoor kon krijgen, wat je moeder een ‘scheer je benen’-baan genoemd zou hebben, nou, dan kon ze dat ook. Ze kon zich in een handomdraai van een straatmeid in een keurig meisje omtoveren.
Wat de rol maar van haar vroeg.
Toen ze David was tegengekomen, stapte ze gemakkelijk in de rol van provinciestadechtgenote. Het kostte weinig moeite. Het was zelfs leuk om te doen. Ze kon dit zo lang als nodig was volhouden, en als de tijd was aangebroken om ermee uit te scheiden, dan kon ze dat ook.
Het enige waar Jan niet op gerekend had was het kind. Dat was absoluut niet de bedoeling geweest.
Ze waren nog niet lang getrouwd toen ze vermoedde dat ze zwanger was. Ze kon het niet geloven, daar in de badkamer op een ochtend toen David al naar zijn werk was. Ze had de test gedaan, tien minuten gewacht, naar het resultaat gekeken en gedacht: shit.
Geweldig, dat David die dag zijn aantekeningen thuis had laten liggen. Opeens stond hij boven. Ze was er best goed – heel erg goed, eigenlijk – in geslaagd om het masker op te houden, maar dit keer ving hij iets op in haar blik, en toen zag hij de verpakking van de zwangerschapstest. Uiteindelijk vertelde ze hem dat ze zwanger was.
‘Dat is toch helemaal niet erg,’ zei hij.
Deels had ze de beslissing uit berekening genomen, wist ze. Met een kind mengde ze zich nog meer met haar omgeving. Het zou haar nog onzichtbaarder maken. En David wilde dit kind. Als ze de zwangerschap afbrak, dan kon dit huwelijk – deze geweldige cover – ontsporen. En tot nog toe ging het heel goed.
En een liefhebbende moeder zijn, was dat niet gewoon weer een rol? Een van de meest uitdagende in haar carrière? Als ze al die andere rollen kon spelen, dan kon ze dit ook.
Toen ze er op die manier naar keek, wilde Jan het kind. Ze wilde de ervaring. Ze wilde weten hoe het was. Ze dacht niet aan de toekomst, wat ze zou doen als Dwayne vrijkwam. Voor de verandering dacht ze niet aan de lange termijn. Ze stortte zich in het moment. Zoals alle diva’s op het toneel.
Maar nu was Dwayne vrij. En ze had zich aan haar plan gehouden. Ze ging voor het geld. En als ze dat had, dan begon ze aan haar laatste rol. De onafhankelijke vrouw. De vrouw die niemand meer waar dan ook voor nodig had. De vrouw die niet meer zou hoeven doen alsof. De vrouw die gewoon kon zíjn.
Ze deed het voor het strand en de piña colada. Geen David meer. Geen Dwayne.
Maar er zat één kink in de kabel.
Ethan.
Ze was echt opgeslorpt door die moeder-act. Dus ze wist dat ze iets zou voelen. Maar ze had niet kunnen vermoeden dat het zo moeilijk zou zijn om van deze rol weg te lopen.
Jan wist dat het lastig zou zijn om het Five Mountains-plan uit te voeren.
Maar ze was er een paar keer op haar vrije dagen geweest, ze had bekeken waar de bewakingscamera’s hingen. Er bestond een kleine kans dat ze iemand zou tegenkomen die ze kende, maar Jan dacht dat er dingen in haar voordeel werkten. Ze zou er niet lang zijn, en het grootste deel van de tijd zou ze er helemaal niet uitzien als Jan Harwood.
En als ze herkend werd in Five Mountains – door een kennis, een buurvrouw, of iemand die in Bertram’s een onderdeel voor zijn verwarmingsketel was komen halen – dan zouden ze het plan stopzetten. Ze had tegen Dwayne gezegd dat als ze niet zou komen opdagen, ze het een andere keer zouden proberen. Binnenkort.
Maar het ging goed. Het ging gesmeerd.
Het was alleen nooit bij Jan opgekomen dat ze iemand zou tegenkomen die ze kende nadat ze weg waren bij Five Mountains. Toen ze al kilometers verwijderd waren van Promise Falls.
Was Dwayne maar ergens anders gaan tanken. De meter gaf aan dat ze nog een kwart tank benzine hadden. Hij had nog wel honderd kilometer kunnen rijden, maar hij wilde beginnen met een volle tank. Iets psychologisch, zei hij.
Dus even voor Albany ging hij bij een van die grote winkelcentra de snelweg af. En wie stond daar naast hen te tanken?
‘Jan,’ zei Leanne Kowalski. ‘Jan, ben jij dat?’
De sukkel.
Alsof hij wist dat ze over hem zat te denken zei Dwayne: ‘We schieten lekker op. We zullen al gauw in Boston zijn.’
‘Mooi,’ zei Jan. Maar feitelijk werd ze steeds zenuwachtiger naarmate ze Boston naderden. Ze hield zich voor dat dat niet rationeel was. Het was een grote stad. En ze was er in geen vijf jaar geweest. De kans dat iemand haar zou herkennen was heel klein. Het was ook niet zo dat Dwayne en zij er lang wilden blijven hangen.
‘Ik wil je wat vragen,’ zei Dwayne. ‘Vind je het niet lullig voor hem?’
‘Ik zou onmenselijk zijn als ik het niet lullig vond om mijn kind achter te laten,’ zei ze.
‘Nee, niet dat jochie. Je man. Ik bedoel, die arme klootzak. Die heeft er geen idee van wat hem overkomt.’
‘Wat zou dan beter zijn, denk je?’ vroeg ze. ‘Zou het beter zijn dat iedere politieman in het land zich afvraagt waar ik naartoe ben gegaan, dat ze allemaal op zoek zijn naar mij? Of is het beter dat ze denken dat ik al dood ben?’
‘Hoor eens, ik zeg niet dat je iets verkeerd hebt gedaan. Het is briljant, echt waar. Doen alsof je depressief bent, maar alleen waar hij bij is, zodat de politie iets heel anders denkt. Ik neem m’n petje voor je af, hoor. Ik vind het tering briljant van je. Het enige wat ik zeg is: je hebt een hele tijd met die vent samengewoond. Hoe doe je dat trouwens? Bij hem blijven zolang je hem nodig hebt en geen dag langer? Hem het gevoel geven dat je van hem houdt, terwijl je dat helemaal niet doet?’
Jan keek hem aan. ‘Dat is gewoon iets wat ik doe.’ Ze keek weer uit haar open raampje, de warme wind blies in haar gezicht.
‘Nou, je hebt het goed gedaan,’ zei Dwayne bewonderend. ‘En als je het mij vraagt is het niet erg dat je je daar niet rot over voelt. Dat is waarschijnlijk zelfs beter. Het heeft geen zin om aan een nieuw leven te beginnen als je je schuldig voelt over wat je hebt gedaan om dat te bereiken. Maar ik zie gewoon steeds zijn gezicht voor me. Hoe hij zal kijken wanneer hij hoort wat jij tegen die vent in die winkel hebt gezegd. Wanneer hij erachter komt dat je nooit naar die dokter toe bent geweest. En wanneer ze je niet kunnen vinden op de camerabeelden in het pretpark. Die vent doet het in zijn broek.’
‘Laten we het over iets anders hebben,’ zei Jan.
‘Waar wil je het over hebben?’
‘Wanneer heb jij voor het laatst gesproken met die vent die onze spullen wil kopen?’
‘De dag nadat ik vrijkwam,’ zei Dwayne. ‘Ik heb hem gebeld. Ik zei: “Je raadt nooit met wie je spreekt.” Hij kon het amper geloven. Hij zei dat hij me al lang geleden opgegeven had. Ik had de kans niet meer om hem te bellen nadat ik gearresteerd werd voor die geweldpleging. Dus toen we jaren geleden niet op kwamen dagen, dacht hij dat het hele feest niet doorging. Ik zei: “Ik ben er weer, en we willen nog steeds zaken doen.” Hij zegt: “Dat meen je niet.” Hij dacht dat ik dood was of zo. Maar hij zei nog iets heel interessants: dat er nooit iets over in de krant had gestaan. Ik bedoel, over dat die diamanten verdwenen waren. Hij zei dat er wel een stukje was geweest over een vent wiens hand eraf gesneden was, maar niets over diamanten.’
‘Dat is logisch,’ zei Jan.
‘Hoezo?’
‘Je gaat natuurlijk niet melden dat er illegale diamanten gestolen zijn,’ zei Jan. ‘Die horen er helemaal niet meer te zijn, niet sinds dat hele gedoe rond diamantencertificaten in 2000. Dat Kimberley-gedoe. Jij hebt die film natuurlijk nooit gezien, omdat je in de bak zat, die film met Leonardo DiCaprio over Sierra Leone en…’
‘Bedoel je niet de Sierrawoestijn?’ vroeg Dwayne.
‘Het is de Saharawoestijn.’
‘O ja. Oké.’
‘Maar goed, ondanks dat gedoe met die certificaten, en de hele industrie die ingeperkt wordt, is er nog steeds een grote markt voor illegale diamanten, en je loopt natuurlijk niet naar de politie om te klagen dat ze van je gestolen zijn, ook niet als het er zo veel zijn als wij hebben. Wist je niet dat Al-Qaida miljoenen verdient aan de verkoop van illegale diamanten?’
‘Dat meen je niet.’
‘Jawel,’ zei ze. Ze stak haar hand uit het raampje en duwde tegen de wind.
‘Dus hebben wij eigenlijk ons steentje bijgedragen aan de terreurbestrijding,’ zei Dwayne grijnzend.
Jan keek hem zelfs niet aan. Het was oppassen met hem, dacht ze. Als je begon te denken dat hij oliedom was, vergat je dat hij ook heel gevaarlijk kon zijn.
Het grappige was dat hij er geen been in zag om iemand pijn te doen, maar dat hij niet tegen bloed kon. Heel complex, op zijn eigen stomme manier.
‘Wie is die man eigenlijk?’ vroeg Jan.
‘Hij heet Banura,’ zei hij. ‘Cool, toch? Hij is zwart. Maar dan echt zwart. Ik denk dat hij uit dat Sierra-gedoe is waar jij het over had.’
‘Hoe kom je in contact met hem?’
‘Ik heb z’n nummer op een papiertje in m’n zak. Hij woont aan de zuidkant van de stad, in Braintree.’
‘Weet hij dat wij dit morgen willen doen?’
‘Ik heb hem niet verteld wanneer we precies komen. Ik heb hem alleen maar gewaarschuwd.’
Jan zei dat het volgens haar een goed idee was om de man te bellen. Banura had misschien tijd nodig om het geld alvast bij elkaar te krijgen.
‘Goed idee,’ zei Dwayne.
Jan wilde niet langer in Boston rondhangen dan nodig was. De handel ophalen, die inruilen voor de poen, en er dan als de bliksem vandoor.
Ze verlieten de tolweg en Dwayne zocht eerst een benzinestation. Terwijl hij tankte, liep Jan de winkel binnen en keek rond. Ze draaide aan het rek met de zonnebrillen, toen ze een zware vrouw naast zich zag staan. De vrouw boog zich voorover en zei tegen haar dochtertje dat ze niet zo moest zeuren. Ze had haar tas over haar schouder op haar rug hangen.
Hij stond open. Jan keek er recht in.
Ze was niet geïnteresseerd in de portemonnee van het mens. Ze had genoeg geld om in Boston te komen, en als ze die diamanten eenmaal afgeleverd hadden, dan had ze meer geld dan ze op kon maken.
Maar het mobieltje van de vrouw kon wel eens van pas komen.
Jan regelde het met één snelle beweging. Ze boog zich over de vrouw heen alsof ze iets van een plank wilde pakken, haar ene hand tastte naar een pakje met twee cakejes, haar andere gleed de tas in, pakte het platte telefoontje en liet het in de voorzak van haar spijkerbroek glijden.
Ze kocht de cakejes – het waren Ethans lievelingscakejes; hij vond het leuk om om het kleine witte figuurtje op het chocoladeglazuur heen te eten en het voor het laatst te bewaren – en ze was weer terug bij de pick-up tegen de tijd dat Dwayne klaar was met tanken. Ze gooide de cakejes door het raampje naar binnen, stapte in en gaf hem de telefoon aan toen hij achter het stuur zat.
‘Bel hem maar.’
Tegen de tijd dat ze besloten ieder een cakeje te eten, was het glazuur in de cellofaanverpakking gesmolten.
Jan peuterde voorzichtig het plastic los en slaagde erin één cakeje tamelijk ongeschonden te bevrijden. Ze gaf het aan Dwayne, die het hele ding in één keer in zijn mond schoof.
Het tweede was verschrikkelijk. Het grootste deel van het glazuur raakte los, dus ontblootte ze haar tanden en schraapte het van de verpakking.
Een techniek die ze van haar zoon geleerd had.
‘Kijk, mama.’
Ethan zit in zijn autostoeltje, Jan zit voorin, ze rijden van de markt naar huis. Ze kijkt achterom en ziet dat hij er niet alleen in geslaagd is het glazuur aan één stuk los te pulken, als een laagje op een pudding, maar dat hij ook keurig om het witte figuurtje heen heeft gegeten. Hij heeft het op de onderkant van zijn wijsvinger liggen. Zijn mond zit onder het chocoladeglazuur, maar hij ziet er heel trots uit.
‘Ik heb een figuurtjesvinger,’ zegt hij.
Dwayne klapt de telefoon dicht. ‘We kunnen morgen komen. Ik heb hem gezegd dat we er rond twaalf uur zijn, misschien zelfs nog eerder. De bank zal toch rond een uur of half tien wel open zijn? We gaan bij die van mij langs, en bij die van jou, en tenzij je jouw helft in Tennessee of zo opgeborgen hebt, moet dat in een ommezien gebeurd zijn. Hoe lijkt je dat?’
Jan keek de andere kant op. ‘Prima.’
‘Wat is er? Alles goed?’
‘Ja, best. Rij nou maar.’