23
Toen ik voor het huis van mijn ouders stilhield, zag ik de burgerpolitieauto aan de stoeprand staan.
Mijn hartslag versnelde toen ik achter de auto parkeerde. Ik was binnen een tel uitgestapt en nam de treden van de veranda met twee tegelijk. Toen ik de deur opengooide, zag ik Barry Duckworth erachter staan.
‘Meneer Harwood,’ zei hij.
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg ik. Ik had slechts een paar stappen gerend, maar ik voelde me nu al buiten adem. Het was een adrenalinestoot.
‘Nee, nee, geen nieuws,’ zei hij. Ma stond vlak achter hem, met een wanhopige, trieste blik. ‘Ik was in de buurt en besloot even langs te gaan. Ik heb met uw moeder gepraat.’
‘Hebt u al iets gevonden? Is het park opnieuw doorzocht? Is er beeldmateriaal van de bewakingscamera’s boven water gekomen? Heeft…’
Duckworth hield zijn handen op. ‘Als er ontwikkelingen zijn, dan hoort u dat als eerste, dat beloof ik u.’
Ik voelde me op mijn plaats gezet. Maar eigenlijk was ik degene die nieuws had.
‘Ik moet met u praten,’ zei ik.
‘Prima.’
‘Maar eerst wil ik Ethan zien,’ zei ik. Ik kon zijn gelach in de achtertuin horen. Ik wilde langs rechercheur Duckworth lopen, maar hij hield me bij mijn arm tegen.
‘Ik denk dat het beter is als we meteen even met elkaar praten,’ zei hij.
Mijn blik ontmoette de zijne. Hij had gezegd dat er geen nieuws was, maar ik voelde dat hij iets achterhield. Als hij goed nieuws had gehad, dan had hij me dat meteen verteld.
‘Er is wél iets gebeurd,’ fluisterde ik. ‘Zeg niet dat u haar gevonden hebt.’
‘Nee, meneer Harwood, we hebben haar niet gevonden,’ zei hij. ‘Maar het zou goed zijn als u met me meekomt naar het bureau.’
Ik had het gevoel dat je krijgt als je te veel cafeïne ophebt. Alsof er elektrische tintelingen door mijn lichaam raasden. Ik vroeg me af of hij ze in mijn arm kon voelen.
Ik probeerde mijn ongerustheid niet in mijn stem door te laten klinken toen ik ‘Oké’ zei.
Hij liet mijn arm los en ging de deur uit. Ma kwam naar me toe en sloeg haar armen om me heen. Ze wist waarschijnlijk niet wat ze zeggen moest, want ze zei niets.
‘Het is oké, ma,’ zei ik. ‘Het spijt me. Ik wilde jullie van Ethan verlossen…’
‘Doe niet zo raar,’ zei ze. ‘Ga met hem mee.’ Ze liet me los en ik zag tranen in haar ogen opwellen. ‘David, het spijt me zo. Ik heb misschien iets gezegd wat…’
‘Wat?’
‘Die rechercheur. Hij keek heel raar naar me toen ik zei dat Jan…’
‘Meneer Harwood?’
Ik keek over mijn schouder. Rechercheur Duckworth hield het rechterportier van de politieauto open en wachtte op me.
‘Ik moet gaan,’ zei ik. Ik gaf mijn moeder een knuffel, liep snel naar Duckworths auto en stapte voor in. Hij wilde het portier sluiten, maar ik greep het zelf beet en sloeg het dicht.
Toen hij achter het stuur ging zitten zei ik: ‘Ik had gewoon achter u aan kunnen rijden, dan hoeft u me niet terug te brengen.’
‘Maakt u zich daar maar geen zorgen over,’ zei hij. Hij zette de auto in de versnelling, keek achterom en drukte het gaspedaal in. ‘Zo hebben we meer tijd om te praten.’
‘Waarom gaan we naar het politiebureau?’
Duckworth schudde even kort zijn hoofd, zijn manier om een vraag van mij te negeren. ‘Dus u bent vanmorgen uit Rochester gekomen?’ vroeg hij.
‘Ja.’
‘En waarom was u daar ook alweer naartoe gegaan?’
‘Ik was op zoek naar de ouders van Jan.’
‘De ouders die ze in geen jaren gesproken heeft?’
‘Ja.’
‘Hebt u ze gevonden?’
Ik aarzelde. ‘Daar wilde ik met u over praten. Maar laat me u eerst iets vragen.’
Hij keek opzij. ‘Gaat uw gang.’
‘Als de FBI of een andere organisatie iemand in een getuigenbeschermingsprogramma plaatst, en zo iemand begint in uw regio z’n nieuwe leven, laten ze dat dan aan de politie hier weten?’
Duckworth leek hier lang over na te denken, zijn tong bewoog rond tegen de binnenkant van zijn wang. Uiteindelijk zei hij: ‘Wat vroeg u nou precies?’
Ik herhaalde mijn vraag.
‘Tja, dat zal wel per geval verschillen. Maar over het algemeen beschouwt de FBI de plaatselijke politie als een stelletje achterlijke provincialen, dus ik denk niet dat ze geneigd zullen zijn om dat soort informatie aan ons door te geven. Ik moet daar voor hun verdediging aan toevoegen dat hoe meer mensen iets dergelijks weten, hoe groter de kans is dat derden erachter komen.’
Ik dacht hier even over na. ‘Dat zou kunnen.’
‘En u vraagt mij dit omdat…?’ vroeg Duckworth.
‘Ik zeg niet dat het gebeurd is, maar ik denk dat het zou kunnen dat…’
‘Nee, wacht even, laat me raden,’ zei Duckworth. ‘Uw vrouw is een getuige die een nieuwe identiteit heeft gekregen. Haar dekmantel is doorgeprikt en daarom is ze er nu vandoor gegaan.’
‘Vindt u dit grappig? Ik dacht dat u dit zou willen weten.’
‘Nee, nee, het is een ernstige zaak,’ zei hij. ‘Bijzonder ernstig.’
‘U vindt dat ik uit m’n nek zit te kletsen,’ zei ik.
Ik dacht dat hij die beschuldiging zou tegenspreken, maar toen hij dat niet deed zei ik: ‘Ik denk dat Jan misschien niet degene is die ze zegt te zijn.’
Weer een blik. Toen zei hij: ‘En wie is ze dan wel? Vertel het me maar, ik luister.’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik heb… ik heb de afgelopen vierentwintig uur het een en ander ontdekt waar ik niets van begrijp. En misschien heeft dat te maken met waarom Jan verdwenen is.’
‘En wat hebt u dan ontdekt?’
‘Ik ben naar Rochester gegaan en heb de mensen opgezocht die als Jans ouders op haar geboortebewijs staan.’
‘En wie zijn dat?’
‘Horace en Gretchen Richler. Maar waar het om gaat is dat ze inderdaad een dochter hadden die Jan heette, maar die is op haar vijfde gestorven.’
De tong bewoog weer tegen de binnenkant van Duckworths wang. ‘Oké,’ zei hij.
‘Het was een ongeluk. Haar vader heeft haar overreden toen hij achteruit de oprit af reed.’
‘Jezus,’ zei Duckworth. ‘Hoe kun je daar de rest van je leven mee leven?’
‘Ja.’ Ik gaf hem een minuutje om het te laten bezinken. ‘Wat zegt u hier nu van?’
‘Weet u, laat mij maar even bellen als we op het bureau zijn. En terwijl iemand dit uitzoekt, kunnen wij over wat andere dingetjes praten.’
‘Ga zitten,’ zei hij, en hij wees op de rechte stoel aan de rechthoekige tafel in de verder lege kamer.
‘Dit is toch een verhoorkamer?’ vroeg ik.
‘Het is een kamer,’ zei Duckworth. ‘Een kamer is een kamer. Ik wil in alle rust met u praten, en daar is dit een prima plek voor. Maar wacht nog eventjes, dan bel ik over dat getuigenbeschermingsgedoe. Wilt u koffie, of frisdrank of zo?’
Ik zei dat ik niets hoefde.
‘Dan ben ik zo weer terug.’ Hij liep de kamer uit en deed de deur achter zich dicht.
Ik liep naar de tafel, bleef er even staan en ging toen op een van de metalen stoelen zitten.
Dit voelde niet goed.
Duckworth neemt me mee naar het bureau, hij zegt dat hij ergens over wil praten maar hij zegt niet waarover, hij brengt me naar een kamer en laat me daar alleen achter.
In een muur zat een grote spiegel. Ik vroeg me af of Duckworth aan de andere kant stond en door het glas keek hoe ik me gedroeg. Zat ik te wiebelen en te draaien, ijsbeerde ik door de kamer, streek ik nerveus door mijn haar?
Ik bleef zitten en probeerde rustig te worden. Maar vanbinnen kookte ik.
Na ongeveer vijf minuten ging de deur weer open. Duckworth had een beker koffie in zijn ene hand en een flesje water onder zijn arm zodat hij de kruk omlaag kon drukken.
‘Ik heb voor mezelf koffie meegenomen,’ zei hij. ‘En voor u een flesje water, voor het geval dat.’
‘Ik ben niet gek.’
‘Wat zegt u?’
‘Ik ben niet gek. Hoe dit gaat: u brengt me naar het bureau, u laat me hier een tijdje in mijn eentje zitten zweten. Ik snap het echt wel, hoor.’
‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ zei Duckworth. Hij pakte een stoel en zette de koffie en het water op de tafel.
‘Hoor eens, ik ben echt niet de beste journalist ter wereld, als ik dat was dan werkte ik niet voor de Standard. Daar geven ze niets meer om journalistiek. Maar ik loop wel lang genoeg mee om te weten hoe het gaat. U vindt mij een verdachte of zo.’
‘Dat heb ik nooit gezegd.’
‘Zeg dan dat ik het bij het verkeerde eind heb. Zeg dat u niet denkt dat ik hier iets mee te maken heb.’
‘Waarom vertelt u me niet eens over uw ritje twee dagen geleden naar Lake George?’
‘Wat?’
‘Daar hebt u niets over gezegd. Waarom niet?’
‘Waarom zou ik? Jan is pas de volgende dag verdwenen. Waarom zou ik dan iets vertellen over vrijdag?’
‘Vertelt u er nu maar eens over.’
‘Waarom is dat van belang?’
‘Is er een reden dat u me er niets over wilt vertellen, meneer Harwood?’
‘Nee, natuurlijk niet, maar… oké. Jan en ik zijn naar Lake George gereden omdat we een afspraak hadden met een bron. In feite had ik die afspraak, Jan is gewoon meegereden.’
‘Een bron?’
‘Voor een artikel van me.’
‘Wat voor artikel?’
Ik aarzelde voor ik verderging. Kon ik met de politie stukken bespreken waaraan ik voor de Standard werkte? Was dat ethisch? Bruuskeerde ik hiermee de journalistieke code?
Maar kon me dat op dit moment eigenlijk een reet schelen?
‘Ik ben bezig met een serie artikelen over de geplande komst van Star Spangled Corrections naar Promise Falls. Het bedrijf heeft in elk geval één gemeenteraadslid gunsten bewezen. Iemand heeft mij een e-mail gestuurd waarin stond dat ook anderen geschenken of smeergeld of wat dan ook hebben aangenomen, waarmee hun stem wordt gekocht wanneer de gemeenteraad groen licht moet geven voor de bouw.’
‘Wie heeft u die e-mail gestuurd?’
‘Dat kan ik u niet zeggen.’
‘O,’ zei Duckworth. Het leek erop dat hij zijn ogen ten hemel wilde slaan, maar hij beheerste zich. ‘Vertrouwelijkheid. Bronnen beschermen.’
‘Nee,’ zei ik. ‘De e-mail was anoniem.’
‘Maar als u hem gesproken hebt, dan moet u toch weten wie hij is.’
‘Ze is niet op komen dagen.’
‘Zij?’
‘Ze zei in haar e-mail dat ik moest uitkijken naar een vrouw in een witte pick-up. Er is geen vrouw in een witte pick-up komen opdagen.’
‘En waar zouden jullie elkaar treffen?’
‘Bij een winkel annex benzinepomp ten noorden van Lake George. Ted’s General Store.’
‘Dus u bent daarnaartoe gereden.’
‘Inderdaad. Op vrijdagmiddag. Ze zou om vijf uur komen.’
‘En u hebt uw vrouw meegenomen?’
‘Ja.’
‘Waarom? Neemt u uw vrouw vaker mee als u iemand gaat interviewen?’
‘Gewoonlijk niet, nee.’
‘Hebt u uw vrouw ooit eerder meegenomen als u er voor uw werk opuit moest?’
Ik dacht even na. ‘Ongetwijfeld, maar ik kom er nu even niet op. Ja, een etentje ter gelegenheid van een prijsuitreiking, een paar jaar geleden.’
‘U bracht verslag uit over die prijzen? Of was u genomineerd?’
‘Ik was genomineerd. Voor verslaggever van het jaar.’
‘Dat was dus niet echt voor uw werk. Dat was een gelegenheid waar iedereen zijn echtgenote mee naartoe zou nemen.’
‘Mogelijk,’ gaf ik toe.
‘Hebt u die prijs gekregen?’ vroeg Duckworth.
‘Nee.’
‘Maar goed, waarom nam u uw vrouw mee op dit tripje?’
‘Omdat ze, zoals ik al zei, de laatste paar weken depressief was. Ze vertelde dat ze vrijdag vrij ging nemen, dus toen stelde ik voor dat ze mee zou gaan. Voor de gezelligheid onderweg.’
‘Oké,’ zei Duckworth. ‘Waar spraken jullie over op de heenweg?’
Ik schudde geërgerd mijn hoofd. ‘Ik weet het niet, we… Waar slaat dit op, meneer Duckworth?’
‘Ik probeer een helder beeld te krijgen van de gebeurtenissen die tot de verdwijning van uw vrouw hebben geleid.’
‘Onze rit naar Lake George heeft niet tot haar verdwijning geleid. Het is gewoon iets wat we de dag voor we naar Five Mountains gingen deden. Tenzij…’
Duckworth hield zijn hoofd schuin. ‘Tenzij?’
Die auto. De auto die Jan had gezien, die ons volgde. De auto die een paar keer langsreed op de plek waar ik met die vrouw had afgesproken.
‘Ik denk dat we gevolgd werden.’
Duckworth leunde in zijn stoel naar achteren. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘U werd gevolgd.’
Ik knikte. ‘Jan zag dat een auto ons volgde. Maar ik was er niet zeker van. Toen, toen we op de parkeerplaats stonden te wachten tot mijn contact zou komen opdagen, reed de auto een paar keer langs. Hij reed naar het noorden, draaide ergens en kwam weer terug. Ik ben er op een gegeven moment naartoe gerend om te zien wie erin zat, maar toen reed hij snel weg.’
Duckworth kruiste zijn armen voor zijn borst. Zijn onderarmen rustten op zijn buik alsof het een bar was. Hij had nog geen slok van zijn koffie genomen, en ik had de dop nog niet van het flesje water gedraaid.
‘U werd gevolgd,’ zei hij weer.
‘Daar ben ik vrij zeker van,’ zei ik.
‘Wie zou u moeten volgen?’
‘Dat weet ik niet. Op dat moment dacht ik dat het iemand was die wist dat die vrouw met me afgesproken had. Ik dacht dat dat haar misschien afgeschrikt had. Ze zag die auto steeds langskomen en is ervandoor gegaan.’
‘Maar nu hebt u een andere theorie?’
‘Ik weet het niet. U bent zo geïnteresseerd in de gebeurtenissen van vrijdag, en nu ik die mensen gesproken heb van wie ik dacht dat het Jans ouders waren… misschien volgde die persoon in die auto Jan wel. Misschien gaat het daar allemaal om. Ze is een getuige die een nieuw leven heeft gekregen, iemand is erachter gekomen wie ze was, hij volgde haar en toen moest ze verdwijnen.’
Duckworth nam eindelijk een slok koffie. Hij glimlachte. ‘U zult dit niet geloven, maar dit is geweldige koffie. We hebben iemand op Inbraken zitten die de lekkerste koffie zet die er is. Beter dan de Starbucks. Hoe vaak kom je dat nou tegen op een politiebureau? Weet u zeker dat u geen kopje wilt?’
‘Nee, dank u wel.’
‘En wat hebt u aan uw vrouw verteld over het doel van uw tripje?’
‘Wat ik u net verteld heb. Dat ik een afspraak met die vrouw had.’
‘Die u ging vertellen welke raadsleden zich lieten omkopen door die gevangeniszooi.’
‘Dat zei ze in elk geval in haar e-mail.’
‘Ik neem aan dat u die e-mail aan mij kunt laten zien,’ zei Duckworth. ‘Wanneer kreeg u hem?’
‘Afgelopen donderdag,’ zei ik. ‘En… ik heb hem gewist.’
‘O,’ zei Duckworth. ‘Wat eigenaardig. Waarom hebt u dat gedaan?’
‘Omdat,’ zei ik langzaam, ‘ik niet wilde dat hij in het systeem zou blijven zitten.’
‘Op uw eigen kantoor? Waarom niet?’
Ik dacht even na voor ik antwoordde. ‘Ik geloof niet dat mijn enthousiasme voor dit verhaal door iedereen op de Standard gedeeld wordt.’
‘Wat wil dat zeggen?’
‘Dat ik erachter ben gekomen dat ik niet met verhalen over deze gevangenis moet komen als ze niet voor honderd procent waterdicht zijn. Ik wil het mijn superieuren moeilijk maken om een stuk te weigeren. Ik wil me niet in de kaart laten kijken. Dus laat ik geen e-mails slingeren die zij kunnen lezen.’
Duckworth leek niet overtuigd, maar hij probeerde het op een andere manier. ‘Weet u het e-mailadres nog?’
Ik keek de kamer rond en schudde mijn hoofd. Ik had een hekel aan mezelf. ‘Nee, het waren wat willekeurige letters en cijfers. Een Hotmail-adres.’
‘Zodoende. Goed dan,’ zei Duckworth, ‘vertel me eens over die auto die u volgde. Merk, type?’
‘Hij was donkerblauw. Een Buick met getinte glazen. Een vierdeurspersonenwagen.’
Duckworth knikte. ‘Hebt u toevallig ook het nummer kunnen noteren?’
‘Dat heb ik wel geprobeerd, maar het nummerbord zat onder de modder. Het was een New Yorks nummer.’
‘Aha. Zat de hele auto onder de modder, of alleen het nummerbord?’
‘De auto was redelijk schoon. Alleen het bord was smerig. Denkt u niet dat ze dat opzettelijk gedaan hebben?’
‘Absoluut,’ zei Duckworth.
‘U hoeft niet zo neerbuigend te doen,’ zei ik. ‘U gelooft er kennelijk geen woord van. Dat zie ik aan uw gezicht. Maar we zijn daar echt geweest. Als u mij niet gelooft, praat u dan eens met degene die die dag in de winkel stond. Het heette…’ Ik deed mijn best om me de volledige naam van het tankstation te herinneren. ‘Ted’s Lakeview General Store. Dat was het. Jan heeft er iets te drinken gekocht. Misschien herinnert iemand zich dat nog.’
Duckworth keek me zwijgend aan.
‘Wat?’ zei ik.
‘Ik geloof best dat u daar was,’ zei hij. ‘Ik twijfel er geen seconde aan.’
Hij was er goed in me op het verkeerde been te zetten. Net nu ik ervan overtuigd was dat hij me niet geloofde, leek hij dit weer voor waar aan te nemen.
‘Wat is het probleem dan?’
‘Wanneer bent u weer naar huis gereden?’
‘Ik ben daar tot ongeveer half zes gebleven, en toen ik er zeker van was dat de vrouw niet zou komen, zijn we teruggereden.’
‘U allebei,’ zei Duckworth.
‘Natuurlijk wij allebei.’
‘Onderweg nog gestopt?’
‘Alleen bij mijn ouders. Om Ethan op te halen.’
‘Dus jullie zijn samen uw zoontje gaan halen.’
Ik zag meteen dat hij al wist hoe het zat. ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik ben Ethan alleen gaan halen.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei hij, al betwijfelde ik dat. ‘Hoe kan het nu dat u alleen naar het huis van uw ouders bent gegaan?’
‘Jan voelde zich niet lekker,’ zei ik. ‘Ze had hoofdpijn. Ze vroeg me haar eerst thuis af te zetten. Ze voelde zich niet goed genoeg om mijn ouders onder ogen te komen. Of misschien had ze geen zin om ze te zien en zei ze alleen maar dat ze hoofdpijn had.’
Duckworth knikte iets te heftig. ‘Oké, oké. Maar u rijdt onderweg naar uw huis toch langs het huis van uw ouders? Ik bedoel, u moet erlangs zijn gekomen toen u van Lake George naar uw eigen huis reed, en toen moest u weer terug om uw zoontje op te halen.’
‘Dat klopt,’ zei ik. ‘Maar soms zijn mijn ouders… ze vinden het prettig om eventjes te praten. Ze zouden het onaardig van zichzelf vinden als ze niet eventjes naar de auto waren gelopen om een praatje met Jan te maken. En daar kon ze op dat moment niet tegen. Daarom heb ik haar eerst naar huis gebracht. Waar wilt u eigenlijk naartoe? Denkt u dat ik haar bij Lake George heb achtergelaten?’
Toen Duckworth niet direct iets zei, zei ik: ‘Moet ik mijn zoontje erbij halen? Moet Ethan voor me getuigen? Om aan u te zeggen dat mijn vrouw die dag echt met me mee teruggekomen is?’
‘Ik denk niet dat dat nodig is,’ zei Duckworth. ‘Ik zou niet graag een vierjarige aan zoiets onderwerpen.’
‘Waarom niet? Omdat als hij mijn verhaal zou bevestigen, u het toch niet zou geloven? Omdat het een kind is? En omdat u denkt dat ik hem kan laten zeggen wat ik wil?’
‘Zoiets heb ik toch helemaal niet beweerd,’ zei Duckworth, en hij nam nog een slok koffie.
‘Ga er dan in elk geval heen,’ zei ik, ‘en praat met degene die die dag in de winkel stond.’
Duckworth zei: ‘Daar zit het probleem niet, meneer Harwood. Er is al vastgesteld dat uw vrouw in de winkel was op het door u opgegeven tijdstip.’
Ik wachtte.
‘Het probleem zit hem in wat ze zei toen ze in de winkel was.’
‘Pardon?’
‘Ze zei dat u haar meegenomen had voor een soort verrassing. Ze zei dat ze geen idee had wat ze daar kwam doen.’
‘Wat?’
‘Ze wist niet waarom u haar daarnaartoe had meegenomen. Ze leek niet te weten wat u van plan was.’
Het voelde als een stomp in mijn maag.
‘Maar dat is krankzinnig,’ zei ik. ‘Jan wist waarom we daarnaartoe gingen. Degene die u dit verteld heeft, liegt.’
‘Waarom zou iemand daarover liegen?’ vroeg Duckworth.
‘Geen idee. Maar het is niet waar. Jan kan dat nooit gezegd hebben. Het slaat nergens op.’
‘Waarom zei mevrouw Harwood tegen u dat u blij zou zijn als ze er niet meer was? Als ze misschien zelfs dood was?’
‘Wat?’ zei ik weer.
‘U hoorde best wat ik zei.’
‘Waar hebt u het in godsnaam over?’
‘Ontkent u dat ze dat heeft gezegd?’
Ik deed mijn mond open, maar ik was sprakeloos, tenminste een paar seconden. Toen zei ik zachtjes: ‘Gina.’
‘Ja?’
‘Bijna twee weken geleden, geloof ik. We waren uit eten – we zouden gaan eten – bij Gina. Daar hebt u het over.’
‘Vertelt u nou maar.’
‘Jan was erg in de war bij dat etentje. Ze zei de raarste dingen. En toen barstte ze los, waarschijnlijk zo hard dat iedereen in het restaurant het kon horen, en zei dat ik blij zou zijn als ik van haar af was. Iets dergelijks. Maar niet dat ik haar dood wilde. Dat heeft ze nooit gezegd.’
‘Dus u zou blij zijn als u van haar af was, maar niet als dat betekende dat ze zou moeten sterven.’
‘Nee! Nee, daar klopt niets van. Ik bedoel, ze zei inderdaad dat we beter af zouden zijn zonder haar, maar dat is niet zo. Ik weet niet waarom ze zoiets zou denken, tenzij het te maken had met haar depressie. Hebt u met Gina gesproken? Want als zij zegt dat Jan zei dat ik haar dood wilde, dan is dat flauwekul.’
‘Even over Jans depressie,’ zei Duckworth. ‘Het is grappig, maar de enige die heeft gemerkt dat uw vrouw daaraan lijdt, bent u zelf.’
Ik schudde heftig van nee. ‘Dat is niet waar. Dat is helemaal niet waar. Ga met haar huisarts praten. Met dokter Samuels. Die kan het u vertellen.’
Duckworth keek me medelijdend aan. ‘Uw vrouw is nooit bij dokter Samuels geweest.’
‘Jezus,’ zei ik. ‘Bel hem op.’
‘Ik heb met hem gesproken,’ zei Duckworth. ‘Jan Harwood is nooit bij hem op consult geweest voor haar depressie.’
Ik denk dat ik een behoorlijk goede impressie neerzette van een sukkel die er helemaal niets meer van begreep. Ik staarde hem met open mond aan en probeerde te begrijpen wat dit wilde zeggen.
Ten slotte zei ik: ‘Dat is ook flauwekul.’
Maar na nog een paar seconden besefte ik dat het kon dat Jan tegen mij gelogen had over haar bezoek aan de huisarts, zodat ik haar met rust zou laten. Maar die idioot in de Lake George-winkel, die beweerde dat Jan niet wist waarom ze daar met mij was, dat was een verrekte leugenaar, daar twijfelde ik geen moment aan.
‘Dus iedereen zegt maar wat,’ zei Duckworth. ‘En die beveiligingscamera’s en computers in Five Mountains? Zeggen die ook maar wat?’
‘Bedoelt u dat gedoe met die kaartjes?’
‘Waarom zijn er maar twee kaartjes afgerekend op de creditcard van uw vrouw, meneer Harwood? Een volwassene, een kind. Was dat omdat u wist dat u uw vrouw niet mee zou nemen? Hebt u die creditcard uit haar tas gehaald toen u de kaartjes bestelde, of had u de gegevens al eerder genoteerd?’
‘Ik heb die kaartjes niet besteld,’ zei ik. ‘Jan heeft ze besteld. En ze was er wél, in het park. Ik kan dat met dat kaartje niet verklaren. Misschien… misschien besefte ze toen ze terugkwam van de auto dat ze het verkeerd had geprint, dat zij geen kaartje had, en heeft ze cash betaald om erin te komen.’
‘We hebben alle beelden van de beveiliging bij de ingang bekeken, maar we kunnen haar niet vinden. Niet als ze erin gaat en niet als ze eruit komt.’
‘Dan is er iets mis met die camera’s,’ zei ik. ‘Misschien haperen ze soms en nemen ze niet alles op.’
Ik wees naar hem en begon toen met mijn wijsvinger op de tafel te tikken, om mijn woorden kracht bij te zetten. ‘Hoor eens, ik weet waar u mee bezig bent, maar u hebt het bij het verkeerde eind. Het eerste wat u nu moet doen is uitzoeken hoe het zit met Jans geboortebewijs, met die mensen van wie ik dacht dat het haar ouders zijn maar die dat niet blijken te zijn.’
‘Laat maar zien,’ zei Duckworth.
‘Ik… ik heb het niet.’
‘Is het bij u thuis?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Het was verstopt. In een envelop achter de plint in de linnenkast. Maar ik heb vandaag gekeken, toen ik terugkwam uit Rochester, en het was weg.’
‘Zo.’
‘Kom op, zeg. U kunt dat toch sowieso nagaan? De staat heeft een archief. U kunt een kopie van dat geboortebewijs opvragen. Kunt u dat niet doen?’
Duckworth knikte langzaam. ‘Ik neem aan van wel.’
‘Maar u gaat het niet doen. Omdat u niets gelooft van wat ik u verteld heb.’
‘Welk verhaal moet ik van u geloven, meneer Harwood? Dat uw vrouw een einde aan haar leven wilde maken, of dat ze in een getuigenbeschermingsprogramma zit? Of hebt u nog een derde verhaal achter de hand?’
Ik plantte mijn ellebogen op tafel en legde mijn hoofd op mijn handen. ‘Mijn vrouw moet érgens zijn en u moet haar zoeken.’
‘Weet u wat me wat dat betreft een hoop tijd zou besparen?’ vroeg Duckworth.
‘Wat dan?’
‘U kunt me zeggen waar ze is. Wat hebt u met haar gedaan, meneer Harwood? Wat hebt u met uw vrouw gedaan?’