22
‘En wanneer was dat?’ vroeg Barry Duckworth.
Gina dacht na. ‘Begin vorige week? Maandag of dinsdag misschien? Wacht, nee, niet afgelopen week maar de week daarvoor.’
‘Begrijp me niet verkeerd, u hoeft dit niet meteen te doen,’ zei de politieman terwijl hij de geur van een saus die stond te pruttelen opsnoof, ‘maar als ik u vraag hun bon van die avond op te zoeken, denkt u dat dat gaat lukken?’
‘Waarschijnlijk wel,’ zei ze. ‘Meneer Harwood betaalt gewoonlijk met een creditcard.’
‘Mooi, fijn. Want misschien moeten we op een gegeven moment precies weten wanneer dit gebeurde.’ Duckworth zag Gina al voor zich in het getuigenbankje, en hoe de advocaat van de verdediging gehakt van haar zou maken – net zulk gehakt als ze in haar spaghettisaus deed – als ze zich niet meer zou kunnen herinneren wanneer het voorval had plaatsgevonden.
‘Dus meneer en mevrouw Harwood zijn vaste klanten in uw restaurant?’
Gina aarzelde. ‘Nou, vaste klanten? Ze komen hier eens in de drie weken of zo. Eens in de maand. Ik vraag me echt af of ik hier wel goed aan doe.’
‘Waaraan?’
‘Dat ik de politie gebeld heb. Misschien had ik dat beter niet kunnen doen.’
Duckworth stak zijn hand uit over het restauranttafeltje, dat met een wit tafelkleed bedekt was, en klopte bemoedigend op haar hand. ‘U hebt er goed aan gedaan, echt.’
‘Ik had het helemaal niet gezien op het nieuws, maar mijn zoon, die hier in de keuken werkt, heeft het wel gezien en hij zei: “Hé, zijn dat niet die mensen die hier af en toe komen eten?” Dus liet hij het aan me zien op de website van het nieuws, en toen zag ik dat het mevrouw Harwood was, en toen herinnerde ik me weer wat er die avond was voorgevallen. Maar nu ik de politie gebeld heb, denk ik dat ik misschien wel iets verschrikkelijks heb gedaan.’
‘Echt niet,’ zei de politieman.
‘Ik wil meneer Harwood niet in de problemen brengen. Ik weet zeker dat hij zijn vrouw nog geen haar zou krenken. Het is een heel aardige man.’
‘Daar ben ik van overtuigd.’
‘En hij geeft altijd een mooie fooi. Niet een enorm bedrag, maar precies goed. Ik hoop dat u niet tegen hem zegt dat ik met u gesproken heb.’
‘We doen altijd ons best om discreet te zijn,’ zei Duckworth zonder iets te beloven.
‘Mijn zoon zei dat ik u moest bellen, dus dat heb ik gedaan.’
‘Vertel me eens: hoe gedragen de Harwoods zich gewoonlijk als ze hier zijn?’
‘Normaal gesproken zijn ze erg gelukkig samen,’ zei ze. ‘Ik probeer niet mee te luisteren met mijn klanten. Mensen willen privé een gesprek kunnen voeren. Maar je weet het direct als een stel een slechte avond heeft, zelfs al hoor je niet wat ze zeggen. Je ziet het aan de manier waarop ze naar achteren leunen in hun stoel, de manier waarop ze elkaars blik ontwijken.’
‘Lichaamstaal,’ zei Duckworth.
Gina knikte enthousiast. ‘Ja, precies. Maar de laatste keer dat ze hier waren had ik die lichaamstaal niet nodig. Ik kon horen wat ze zeiden, tenminste wat zij zei.’
‘En wat zei ze dan?’
‘Ze hadden kennelijk een naar gesprek, want ze zagen er allebei uit alsof ze van streek waren. En toen ik naar hun tafeltje liep, zei zij iets in de trant van “jij zou blij zijn als mij iets overkwam”.’
‘Dat heeft ze letterlijk gezegd?’
‘Misschien zei ze het een beetje anders, misschien zei ze: “Jij zou blij zijn als ik dood was.” Of als hij van haar af was. Zoiets.’
‘Hebt u gehoord dat meneer Harwood zoiets tegen haar zei?’
‘Nee, niet echt, maar misschien heeft hij dat gezegd en was ze daarom zo van streek. Misschien zei hij wel dat hij wilde dat ze dood was. Dat dacht ik dus.’
‘Maar u hebt het hem niet horen zeggen?’ vroeg Duckworth terwijl hij aantekeningen maakte.
Gina dacht na. ‘Nee, maar ze was echt erg van streek. Ze stond op en ze zijn weggegaan zonder verder te eten.’
Duckworth snoof de geuren op. ‘Ik kan me niet voorstellen dat je hier zonder te eten weggaat.’
Gina glimlachte breed. ‘Wilt u een stukje van mijn pizza speciaal?’
Duckworth glimlachte terug. ‘Het zou onbeleefd zijn om dat te weigeren, hè?’
Toen hij weer in zijn auto zat, na een verbazingwekkend stuk pizza met kaas en portobello, pleegde Duckworth een aantal telefoontjes.
Eerst belde hij zijn vrouw. ‘Hoi,’ zei hij. ‘Ik bel je even om te horen of je nog iets gehoord hebt.’
‘Nee,’ zei Maureen.
‘Geen e-mailtje of zo?’
‘Het is daar vijf of zes uur later, dus hij moet zo langzamerhand toch wel wakker zijn.’
‘Dat weet je maar nooit.’
‘Maak jij je maar geen zorgen. Heb je de salade al gegeten die ik in je trommeltje heb gedaan?’
‘Ja. Eerlijk gezegd heb ik nog steeds een beetje honger.’
‘Morgen doe ik er een banaan bij.’
‘Is goed. Ik bel je straks nog wel.’
Het tweede telefoontje was om na te gaan of Leanne Kowalski thuisgekomen was. Hij belde haar man niet – hij had op dit moment geen zin in een gesprek met hem – maar hij wist dat hij te weten kon komen wat hij wilde weten door het bureau van politie te bellen.
Ze was niet thuisgekomen.
De politieman vond dat het tijd werd om er wat Leanne betrof een tandje bij te zetten. Iemand moest exclusief aan die zaak werken terwijl hij aan de verdwijning van Harwood werkte, dan konden ze een paar keer per dag beraadslagen en zien waar de zaken elkaar raakten, als ze dat al deden. Hij belde weer naar het bureau om te zien wat er op dat front geregeld kon worden.
Duckworth dacht dat hij misschien die dag nog naar Lake George moest rijden, maar hij wilde eerst ergens anders heen.
Onderweg bedacht hij hoe dit alles samenviel: David Harwood had de politie gebeld met de mededeling dat zijn vrouw verdwenen was tijdens een bezoek aan Five Mountains. Maar het was niet vastgelegd dat ze inderdaad het pretpark binnen was gegaan. Kaartjes voor hem en zijn zoontje waren via internet gekocht, maar er was geen kaartje voor zijn vrouw.
Zo lopen ze tegen de lamp. Ze willen een paar dollar uitsparen, en dan komen ze voor de rest van hun leven in de gevangenis terecht. Je zou zeggen dat ze te slim zijn om zo’n stomme fout te maken. Maar denk dan maar eens aan die sukkel die in 1993 meehielp om het World Trade Center op te blazen, die betrapt werd omdat hij probeerde zijn borgsom terug te krijgen voor de huurvrachtauto waarmee ze de explosieven vervoerd hadden.
De bewakingscamera’s in het pretpark hadden geen beelden van Jan Harwood opgeleverd. Je kon niet helemaal uitsluiten dat ze er geweest was, dacht Duckworth, maar het zag er niet best uit voor meneer Harwood. Ze moesten de opnamen nog eens grondig doornemen. Ze moesten het zeker weten.
David Harwoods verhaal dat zijn vrouw suïcidaal was, rammelde aan alle kanten. Niemand die Duckworth tot nog toe had gesproken deelde Harwoods mening over Jan Harwoods geestelijke gezondheid. Het meest belastend was wel dat Harwood beweerde dat zijn vrouw naar de dokter was geweest, maar dat dokter Samuels zei haar niet gesproken te hebben.
En nu dat verhaal van Gina, dat Jan Harwood tegen haar man had gezegd dat hij blij zou zijn als zij er niet meer was. Waar sloeg dat nu weer op?
En het ritje naar Lake George. Daar had David Harwood het helemaal niet over gehad. Een getuige had verklaard dat Jan Harwood de dag voor ze verdween bij Lake George was geweest. De eigenaar van de winkel, Ted Brehl, had verteld dat Jan had gezegd dat ze niet wist waar ze naartoe ging, dat haar man een soort verrassing voor haar gepland had. En haar baas, Ernie Bertram, ondersteunde dit verhaal door te zeggen dat Jan vrijdag op een soort mysterie tour ging met haar man.
Was het mogelijk dat Ted Brehl de laatste was die Jan Harwood had gezien? Afgezien van David Harwood, natuurlijk. Duckworth raakte er steeds meer van overtuigd dat David Harwood de laatste was die zijn vrouw levend gezien had.
En hij had het gevoel dat niemand anders haar ooit meer levend zou zien.
Arlene Harwood probeerde bezig te blijven. Haar man bekommerde zich om Ethan. Dat was mooi. Laten we eerlijk zijn: Don liep haar af en toe behoorlijk voor de voeten en het was onuitstaanbaar als hij háár ging vertellen hoe ze de dingen moest doen. Nu had hij in de garage een oud croquetspel gevonden en dat met hulp van Ethan in de achtertuin uitgezet. Ethan had al snel een speelstijl ontwikkeld die weinig van doen had met het door de boogjes schieten van de houten ballen. Hij vermaakte zich prima door de ballen in alle richtingen te slaan en Don stapte van het voornemen af om zijn kleinzoon de finesses van het spel uit te leggen.
Arlene knapte ondertussen het ene klusje na het andere op. Ze deed de afwas, ze streek, ze betaalde een paar rekeningen via internet, ze probeerde de krant te lezen, ze zapte de tv-kanalen af. Het enige wat ze niet deed, althans niet langer dan een minuut, was telefoneren. Ze wilde de lijn niet bezet houden. David kon bellen. Of de politie.
Of Jan misschien wel.
De momenten dat ze niet zat te piekeren over haar schoondochter, dacht ze aan haar zoon en kleinzoon. Wat als er iets met Jan gebeurd was? Zou David dat kunnen verwerken? En zou Ethan het kunnen verwerken als hij zijn moeder kwijtraakte?
Ze wilde er niet aan denken. Ze wilde positief blijven, maar ze was altijd een realist geweest. Je kon jezelf het beste op het ergste voorbereiden. Als het dan beter uitpakte dan verwacht, was dat mooi meegenomen.
Ze piekerde zich suf om te verzinnen waar Jan naartoe kon zijn gegaan, wat er met haar gebeurd kon zijn. Maar waar het om ging was dat ze altijd een gevoel had gehad waar ze nooit met haar man en haar zoon over gepraat had. Ze had er zeker met Don niet over kunnen praten – die had zijn mond nooit kunnen houden. Maar er was iets aan Jan wat niet helemaal klopte.
Arlene Harwood kon niet zeggen wat er mis was. Misschien had het te maken met de manier waarop Jan met mannen omging, maar juist niet met vrouwen. David was als een blok voor haar gevallen, kort nadat hij haar voor het eerst gezien had toen hij een verhaal voor de Standard schreef over mensen die bij het uitzendbureau van de gemeente een baan zochten. Jan was pas in de stad aangekomen en zocht werk, en David had geprobeerd wat quotejes van haar los te weken. Maar Jan was heel gereserveerd geweest, ze wilde niet met haar naam in de krant, ze wilde helemaal niet in de krant.
Iets aan haar had David ontroerd. Ze leek, zo had hij eens tegen zijn moeder gezegd, ‘losgeslagen’.
Hoewel ze niet geïnterviewd wilde worden voor het artikel had ze, na flink aandringen van David, verteld dat ze alleen woonde, dat er geen man in haar leven was en dat ze hier geen familie had.
David had eens gezegd dat als het niet zo afgezaagd was hij gevraagd zou hebben hoe het kon dat een vrouw die zo mooi was als Jan, alleen was. Arlene had altijd gedacht dat die vraag wel degelijk gesteld had moeten worden.
Toen David andere, meer gewillige slachtoffers had geïnterviewd op het arbeidsbureau, zag hij Jan buiten bij de bushalte staan wachten. Hij had haar een lift aangeboden en na enige aarzeling had ze het aanbod aangenomen. Ze had een kamer gehuurd boven een poolbiljartzaal.
‘Dat is niet echt… ik bedoel, het gaat me natuurlijk niets aan,’ zei David, ‘maar dat is niet echt een goede plek voor je om te wonen.’
‘Meer kan ik op het ogenblik niet betalen,’ had ze gezegd. ‘Als ik een baantje heb, dan zoek ik wel iets beters.’
‘Wat betaal je aan huur?’
Jan zette grote ogen op. ‘Inderdaad, dat gaat je niets aan.’
‘Zeg nou maar.’
En dat deed ze.
David ging naar de krant om zijn artikel te schrijven. Nadat hij het had ingeleverd, belde hij een vrouw die hij kende op de advertentieafdeling. ‘Heb je nog advertenties voor kamers voor morgen waarop ik nu al kan reageren? Ik ken iemand die iets zoekt.’ En hij noemde de prijsklasse.
Ze mailde hem vier advertenties door. Onderweg naar huis parkeerde hij voor de biljartzaal, ging naar boven, liep de gang in en klopte overal aan tot hij Jans kamer gevonden had.
Hij gaf haar het lijstje dat hij geprint had. ‘Deze staan pas morgen in de krant. Ten minste drie zijn in een betere buurt dan hier, en ze kosten evenveel als wat je nu betaalt.’ Hij probeerde langs haar heen de kamer in te kijken. ‘Het ziet er niet naar uit dat je veel in te pakken hebt.’
‘Wie ben jij in godsnaam?’ vroeg Jan aan hem.
Dat weekend hielp hij haar verhuizen.
Weer iemand die gered moet worden, dacht zijn moeder nadat Samantha Henry hem duidelijk had gemaakt dat ze het echt wel zelf afkon. Met veel dank voor de moeite.
Ze hadden maar heel kort verkering. (Arlene trok een gezicht. Dat was een woord dat niemand meer gebruikte, ‘verkering’. Ze leek wel tachtig.) Maar verdorie nog aan toe, het was allemaal heel snel gegaan.
Binnen een paar maanden waren ze getrouwd.
‘Waarom zouden we wachten?’ zei David tegen zijn moeder. ‘Als zij het is, dan is ze het gewoon. Ik heb al lang genoeg gewacht. En ik heb al een huis.’ Dat was zo. Hij had het een paar jaar eerder gekocht, daartoe overgehaald door een redacteur Economie, die had gezegd dat alleen sukkels huur betalen.
‘Heeft Jan ook zo’n haast?’
‘Hoe lang kende je pa ook alweer voor jullie trouwden?’
‘Touché,’ mengde Don, die binnen kwam lopen, zich in het gesprek. Ze kenden elkaar vijf maanden toen ze er samen vandoor gingen.
Waar het om ging was dat Don van Jan gehouden had vanaf de allereerste keer dat David haar mee naar huis nam. Jan had zich moeiteloos bij Davids vader bemind gemaakt, maar had ze zich ook zo ingezet voor zijn moeder? Misschien verbeeldde Arlene het zich, maar het was haar opgevallen dat Jan heel goed met mannen om kon gaan. Ze kreeg ze zover dat ze haar gaven wat ze wilde, zonder dat ze dat in de gaten hadden.
Dat was geen wonder, dacht Arlene. Jan was ongetwijfeld begeerlijk. Ze had alles. Misschien niet het gezicht van een supermodel, maar haar volle lippen, grote ogen en brutale neusje pasten goed bij elkaar. Haar lange benen zagen er geweldig uit, wat ze ook aanhad, een strakke rok of een versleten spijkerbroek. En ze straalde sexappeal uit zonder hoerig te zijn. Niet dat gewapper met wimpers, geen kinderstemmetje. Het was iets wat ze afgaf, als een geur.
De eerste keren dat David haar meebracht, had Don zich verschrikkelijk aangesteld. Hij bood steeds aan haar jas aan te nemen, haar glas bij te vullen, haar een extra kussentje in de rug te stoppen. Arlene had hem er uiteindelijk op aangesproken. ‘Jezus,’ zei ze op een avond toen David en Jan weer naar huis waren. ‘Wat heb je? Wat ga je nog meer doen? Haar rug wrijven?’
Don slaagde er vanaf dat moment in zijn enthousiasme een beetje te temperen, maar hij bleef verrukt van de vriendin en toekomstige vrouw van zijn zoon.
Arlene was echter immuun voor dit soort charme. Niet dat Jan ooit niet hartelijk tegen haar was geweest. (Hartelijk? Weer zo’n ouderwets woord, dacht Arlene.) Maar Arlene voelde dat het meisje wist dat wat bij mannen werkte, bij haar geen zin had.
Wat was dat voor meisje, vroeg Arlene zich af, dat alle banden met haar familie had verbroken? Natuurlijk, niet iedereen kwam uit een gezin dat net zo liefdevol was als zij het hare had gemaakt, maar kom op, zeg. Jan liet haar ouders niet eens weten dat Ethan geboren was. Hoe slecht moesten ouders wel niet zijn, dat ze niet eens mochten weten dat ze een kleinzoon hadden?
Jan had er ongetwijfeld haar redenen voor gehad, had Arlene zichzelf voorgehouden, maar het voelde helemaal verkeerd.
Er werd gebeld.
Arlene stond maar een paar stappen verwijderd van de deur, omdat ze de kast in het tochtportaal aan het uitmesten was: sommige jassen waren in geen honderd jaar gedragen, werd het niet tijd om ze aan een goed doel te schenken? Ze schrok van het geluid, legde haar hand op haar hart en riep: ‘Mijn god!’
Ze sloot de kast zodat ze de voordeur kon zien. Door het glas zag ze een dikke man in een pak, die zijn das had losgeknoopt.
‘U hebt me de stuipen op het lijf gejaagd,’ zei ze toen ze de deur opendeed.
‘Dat spijt me. Ik ben rechercheur Duckworth van de politie van Promise Falls. Bent u mevrouw Harwood?’
‘Inderdaad.’
‘De moeder van David?’
‘Ja.’
‘Ik leid het onderzoek naar de verdwijning van uw schoondochter. Ik wil u graag wat vragen stellen.’
‘O, natuurlijk. Komt u maar binnen.’ Terwijl Duckworth naar binnen stapte vroeg ze: ‘U hebt haar nog niet gevonden?’
‘Nee, mevrouw,’ zei hij. ‘Is uw zoon thuis?’
‘Nee, maar Ethan is hier wel. Hij speelt in de achtertuin met zijn grootvader. Moet ik hem even voor u halen?’
‘Nee, dat hoeft niet. Ik heb Ethan gisteren al gezien. Een erg leuk ventje.’
Normaal gesproken zou dit Arlene Harwood met trots vervuld hebben, maar nu was ze te bezorgd. Ze vroeg zich af wat de reden kon zijn voor het bezoek van de politieman. Ze wees op de bank in de zitkamer, maar zag toen dat Ethans actiepoppetjes erover verspreid lagen.
‘Hindert niet,’ zei Duckworth terwijl hij ze opzijschoof. ‘Mijn zoon is bijna twintig en hij verzamelt die dingen nog steeds.’ Hij ging zitten en wachtte tot Arlene dat ook deed.
‘Moet ik mijn man roepen?’ vroeg ze.
‘We kunnen eerst samen praten, en daarna wil ik hem misschien ook even spreken. Ik heb nu pas de gelegenheid om met u te praten.’
‘Als er iets is wat ik doen kan…’
‘O, dat begrijp ik. Uw zoon… dit moet verschrikkelijk voor hem zijn.’
‘Het is voor ons allemaal heel erg. Ethan begrijpt niet echt hoe ernstig het is. Hij denkt gewoon dat zijn moeder eventjes weg is gegaan.’
Duckworth zag hier een opening in. ‘Hebt u redenen om aan te nemen dat dat niet het geval is?’
‘O, ik bedoel… wat ik bedoelde… Ik bedoel, we hopen allemaal dat het wel zo is. Maar het past helemaal niet bij Jan om zomaar weg te gaan. Ze heeft nog nooit eerder zoiets gedaan, of als dat wel zo is dan heeft David dat niet verteld.’ Ze beet op haar lip, dacht dat dat misschien verkeerd over zou komen. ‘Ik bedoel, het is niet zo dat hij dingen voor me achterhoudt. Hij rekent echt op ons. Wij, mijn man en ik, passen steeds op Ethan nu we met pensioen zijn. Hij gaat niet naar de crèche, en hij begint volgende maand op school.’
‘Natuurlijk,’ zei Duckworth. ‘Hebt u de laatste tijd iets ongewoons opgemerkt aan Jan? Stemmingswisselingen of zo?’
‘O, jee, jazeker. David zegt al een paar weken dat Jan heel down is, depressief. Het is een enorme zorg voor hem. Heeft hij u verteld dat Jan het erover had om van een brug te springen?’
‘Inderdaad.’
‘Ik kan me niet voorstellen wat de reden daarvoor is geweest.’
‘Dus zelf hebt u die stemmingswisseling bij Jan ook opgemerkt?’
Arlene dacht hier even over na. ‘Tja, ze is hier niet zo vaak. Ze zet Ethan ’s ochtends af, en dan haalt ze hem aan het eind van de dag weer op. We wisselen gewoonlijk niet meer dan een paar woorden.’
‘Goed, vooropgesteld dat u haar steeds maar even hebt gezien, kunt u dan toch beamen dat Jan de laatste tijd in de war was?’
‘Tja,’ zei ze aarzelend. ‘Ik denk dat Jan altijd haar beste beentje voor zet als ze bij haar schoonouders is. Ik denk dat als ze zich niet prettig voelde, ze dan haar best zou doen dat niet te laten merken.’
‘Dus u kunt zich niet een voorval herinneren waarbij Jan zich zeg maar depressief gedroeg?’
‘Nee, er schiet me niets te binnen.’
‘Oké. Ik stel allerlei vragen, en sommige, dat moet ik toegeven, lijken niet erg zinnig, snapt u?’
‘Natuurlijk.’
‘Weet u of Jan en Leanne Kowalski het er ooit over hebben gehad om samen een reisje te maken? Waren het goede vriendinnen?’
‘Leanne? Is dat niet Jans collegaatje op haar werk?’
‘Inderdaad.’
‘Nee, dat weet ik niet. Ik weet niet echt met wie Jan bevriend is. Dat kunt u beter aan David vragen.’
‘Dat is een goed idee,’ zei hij. ‘Ik wil nu zo nauwkeurig mogelijk vaststellen wat Jan de dag voor ze verdwenen is heeft gedaan.’
‘Waarom is dat belangrijk?’ vroeg Arlene Harwood.
‘Dat geeft ons een beter inzicht in haar gewoonten en haar gedrag.’
‘Oké.’
‘Weet u wat Jan die vrijdag deed, de dag voor ze naar Five Mountains gingen?’
‘Dat weet ik echt niet. Ik bedoel… o, wacht eens even, David en zij zijn een eindje gaan rijden.’
‘O ja?’ vroeg Duckworth terwijl hij een aantekening maakte. ‘Waarnaartoe?’
‘Dat probeer ik me te herinneren. Maar David vroeg of we die dag langer op Ethan wilden passen, omdat hij ergens naartoe moest en Jan met hem meeging.’
‘Weet u waar ze naartoe zijn gegaan? Wat ze gingen doen?’
‘Nee, niet echt. Dat moet u aan David vragen. Zal ik hem even bellen? Hij rijdt op dit moment terug uit Rochester.’
‘Nee, dat hoeft niet. Ik vroeg me gewoon af of u het wist.’
‘Ik geloof dat het iets met z’n werk te maken had. Hij is verslaggever bij de Standard, maar dat wist u waarschijnlijk al.’
‘Jazeker. Dus u denkt dat hij ergens naartoe ging voor een artikel. Een interview?’
‘Dat weet ik echt niet. Ik weet dat hij bezig is met die nieuwe gevangenis die in de stad komt. Weet u daarvan?’
‘Ik heb erover gehoord,’ zei Duckworth. ‘Is het niet ongewoon dat uw zoon zijn vrouw meeneemt als hij moet werken?’
Arlene aarzelde even en haalde haar schouders op. ‘Ik heb geen idee.’
‘Dus hij heeft aan u gevraagd op Ethan te passen tot ze terugkwamen van dit tochtje?’
‘Inderdaad.’
‘Wanneer kwamen ze terug?’
‘’s Avonds. Voor donker. David kwam Ethan halen.’
‘David en Jan,’ zei Duckworth.
‘Nee, alleen David,’ zei Arlene.
‘Wachtte Jan in de auto?’
‘Nee, David kwam alleen.’
Duckworth knikte alsof hier niets vreemds aan was, maar hij had een eigenaardig prikkelend gevoel in zijn nek. ‘Hoezo? Het zou toch logischer zijn dat ze op weg naar huis hier langskwamen om Ethan op te halen.’
‘Ze voelde zich niet lekker,’ zei Arlene.
‘Wat zegt u?’
‘Dat zei David. Hij zei dat Jan niet lekker was geworden op de terugrit, dus hij had haar bij hen thuis afgezet en daarna kwam hij Ethan hier ophalen.’
‘Zodoende,’ zei Duckworth. ‘Wat mankeerde haar?’
‘Hoofdpijn of zo. Dat zei David, geloof ik.’
‘Oké. Maar kennelijk voelde ze zich de volgende ochtend goed genoeg om naar Five Mountains te gaan. Hoe vond u haar toen?’
‘Ik heb haar die ochtend niet gezien. Ze zijn vanuit huis meteen naar het park gereden,’ zei Arlene. Buiten hoorden ze een autoportier dichtslaan. Arlene stond op en liep naar het raam. ‘Dat is David. Die zal u met uw vragen kunnen helpen.’
‘Ongetwijfeld,’ zei Duckworth, en hij stond op.