2
Misschien waren er al eerder dingen die erop wezen dat er iets mis was en was ik gewoon te stom geweest om ze op te merken. Ik zou niet de eerste journalist zijn die van zichzelf vindt dat hij een neus heeft voor alles wat er gaande is, maar die er geen idee van heeft wat er zich vlak onder die neus bij hem thuis afspeelt. Maar toch, het leek wel alsof Jans stemming van de ene op de andere dag veranderd was.
Ze was gespannen, humeurig. Kleine ergernissen waar ze vroeger niet van wakker had gelegen, leken nu onoverkomelijke problemen. Op een avond wilden we onze boterhamtrommeltjes voor de volgende dag klaarmaken en barstte ze in tranen uit toen ze zag dat er geen brood meer was.
‘Het is me allemaal te veel,’ zei ze die avond tegen me. ‘Ik heb het gevoel alsof ik op de bodem van een put zit en er niet uit kan klimmen.’
Omdat ik een man ben en geen idee heb hoe het zit met de psychologie van vrouwen, en daar trouwens ook geen idee van wíl hebben, dacht ik eerst dat het misschien iets hormonaals was. Maar ik begreep al snel dat het niet zo eenvoudig lag. Jan was – ik weet heus wel dat dit niet wat je noemt een klinische diagnose is – neerslachtig. Depri. Maar depri betekende niet noodzakelijkerwijs dat ze echt een depressie had.
‘Komt het door je werk?’ vroeg ik haar op een avond in bed terwijl ik haar rug streelde. Jan bemande samen met een collega het kantoor van Bertram’s Heating and Cooling. ‘Is er iets op je werk gebeurd?’ Door de economische crisis waren er minder mensen die nieuwe airconditioners kochten of een nieuwe verwarmingsketel, maar Ernie Bertram had daardoor wel weer meer reparatiewerkzaamheden. En soms had Jan een meningsverschil met Leanne Kowalski, de andere vrouw op kantoor.
‘Het gaat prima op m’n werk,’ zei ze.
‘Heb ik iets verkeerds gedaan?’ vroeg ik. ‘Als dat zo is, dan moet je dat tegen me zeggen.’
‘Je hebt niets verkeerds gedaan,’ zei ze. ‘Het is gewoon… Ik weet het niet. Soms wilde ik dat ik kon maken dat het allemaal wegging.’
‘Wat moet er weggaan?’
‘Niets,’ zei ze. ‘Ga maar slapen.’
Een paar dagen later opperde ik dat ze misschien met iemand moest praten. Om te beginnen met onze huisarts. ‘Misschien kun je iets slikken of zo,’ zei ik.
‘Ik wil geen medicijnen,’ zei Jan, en ze voegde er snel aan toe: ‘Ik wil niet iemand zijn die ik helemaal niet ben.’
Op de dag dat ze me op de krant belde, gingen Jan en ik na mijn werk samen Ethan bij zijn grootouders ophalen.
Mijn vader en moeder, Don en Arlene Harwood, woonden in een van de oude buurten van Promise Falls in een jarenveertighuis van rode baksteen. Ze hadden het in de herfst van 1971 gekocht, toen mijn moeder zwanger van mij was, en ze waren er nooit meer weggegaan. Toen mijn vader vier jaar geleden met pensioen ging bij de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de stad had ma het er wel even over gehad het te verkopen, omdat ze al die ruimte niet nodig hadden, het grasveld en de tuin te veel werk werden en het prima zou gaan in een flat of een appartement. Maar mijn vader wilde er niets van weten. Hij zou gek worden als hij opgesloten zat op een flatje. In zijn werkplaats in de vrijstaande grote garage zat hij vaker dan in huis, als je de uren dat hij sliep niet meerekende. Hij was een rabiate knutselaar, altijd op zoek naar iets om te repareren of uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten. De scharnieren van een deur of van een kastje kregen maar één keer de kans om te piepen. Pa had altijd een blikje grafiet bij de hand. Een vastzittend raam, een druppende kraan, een wc die bleef doorlopen, een losse deurknop... ze hadden in ons huis geen kans. Pa wist altijd precies welk stuk gereedschap hij nodig had en hij kon het blindelings vinden in zijn garage.
‘Ik word gek van hem,’ zei ma, ‘maar ik geloof niet dat er in de tweeënveertig jaar van ons huwelijk ooit een mug door een gaatje in een hor binnengekomen is.’
Het probleem was dat pa niet kon begrijpen waarom niet alle andere mensen net zo ijverig en plichtsgetrouw waren als hij. Hij kon fouten van anderen niet verdragen. Als inspecteur bij Bouw- en Woningtoezicht was hij een enorme lastpak geweest voor alle aannemers en projectontwikkelaars in Promise Falls. Achter zijn rug noemden ze hem Don Hardass. Toen hij dat toevallig een keer hoorde, liet hij kaartjes drukken met zijn nieuwe bijnaam.
Hij vond het heel moeilijk om zijn gedachten over hoe we de wereld konden verbeteren – in welk opzicht dan ook – voor zich te houden.
‘Als je de lepels zo laat liggen opdrogen, zonder ze om te draaien, dan laat het water een vlek achter,’ zei hij bijvoorbeeld tegen mijn moeder terwijl hij een van de gewraakte bestekonderdelen omhooghield.
‘Rot op,’ zei Arlene dan, en Don liep mopperend naar zijn garage.
Onder hun gekibbel ging een diepe liefde voor elkaar schuil. Pa vergat nooit ma’s verjaardag, of hun huwelijksdag of Valentijnsdag.
Jan en ik wisten dat Ethan niets kon overkomen als we hem door de week, als we werkten, naar zijn grootouders brachten. Geen blootliggende elektrische bedrading, geen giftige schoonmaakmiddelen die op een plekje stonden waar hij erbij kon, geen omgekrulde tapijtranden waar hij over kon struikelen. En ze waren toevallig ook nog eens een stuk goedkoper dan de crèches in de buurt.
‘Ma heeft me na jou nog gebeld,’ zei ik tegen Jan terwijl we in haar Jetta Wagon zaten. Het was bijna half zes. We hadden bij ons thuis afgesproken zodat we Ethan samen in één auto konden ophalen.
Jan keek opzij en zei niets, omdat ze aannam dat ik wel verder zou gaan. ‘Ze zei dat pa dit keer echt te ver is gegaan.’
‘Zei ze nog wat hij heeft gedaan?’
‘Nee. Ik denk dat ze het spannend wil houden. Ik heb Reeves vandaag te pakken gekregen. Ik heb hem naar zijn hotelrekening in Florence gevraagd.’
Jan zei, niet echt geïnteresseerd: ‘Hoe gaat het met dat stuk?’
‘Ik heb een anoniem telefoontje gekregen, van een vrouw. Daar had ik echt wat aan. Ik moet alleen nog weten hoeveel andere gemeenteraadsleden zich door deze particuliere gevangenisorganisatie laten omkopen of zich laten fêteren met reisjes en geschenken of zo, zodat ze straks vóór zullen stemmen.’
‘En jij dacht nog wel dat het uit zou zijn met de pret toen Finley uit de politiek ging.’ Dat sloeg op onze vorige burgemeester, wiens avontuurtje met een tienerhoertje niet goed was gevallen bij de kiezers. Als je Roman Polanski was, kon je misschien iemand neuken die drie keer zo jong was als jij en toch nog een Oscar winnen. Maar als je Randall Finley heette, dan kon je je Congreszetel na zoiets wel vergeten.
‘Ja, zo gaat het nu eenmaal in de politiek,’ zei ik. ‘Als de ene eikel opstapt, dan komen er een stuk of vijf toesnellen om de lege plek in te nemen.’
‘Stel dat je het verhaal rond krijgt,’ zei Jan. ‘Publiceren ze het dan?’
Ik keek uit mijn zijraampje. Ik maakte een vuist en tikte er zachtjes mee op mijn knie. ‘Weet ik niet,’ zei ik.
Bij de Standard waren dingen veranderd. De krant was nog steeds eigendom van de familie Russell, een Russell was nog steeds uitgever, en er werkten verschillende Russells op de redactie en andere afdelingen. Maar de betrokkenheid van de familie en de wil om een echte krant te blijven maken, waren de afgelopen vijf jaar verwaterd.
Nu de lezersaantallen en de inkomsten terugliepen was de grootste zorg hoe te overleven. Vroeger had de krant in Albany een correspondent gehad voor het regionale nieuws, maar nu waren we afhankelijk van een persbureau. De wekelijkse boekenbijlage was opgeofferd en teruggebracht tot één bladzijde achter in het lifestylekatern. Onze vaste cartoonist op de redactiepagina – met een groot talent voor het hekelen en neersabelen van plaatselijke functionarissen – was aan de dijk gezet. We plaatsten nu via een nationaal perssyndicaat tekeningen van cartoonisten die waarschijnlijk nog nooit van Promise Falls gehoord hadden, laat staan dat ze er ooit waren geweest. En wat het redactionele commentaar betrof, vroeger schreven we er twee per dag. Nu hadden we een rubriek ‘Dit vinden anderen ervan’, een keur aan redactiecommentaren uit het hele land. Zelf denken deden we bijna niet meer.
We hadden geen eigen filmcriticus meer. Theaterrecensies werden uitbesteed aan freelancers. De afdeling Rechtbankverslaggeving was opgeheven en we brachten alleen nog maar verslag uit van grote processen, als we tenminste wisten dat die gehouden werden.
Maar de meest alarmerende aanwijzing dat het bergafwaarts ging met de krant was wel dat we de verslaggeving in het buitenland uitbesteedden. Ik had het niet voor mogelijk gehouden, maar toen de Russells hoorden dat het een krant in Pasadena gelukt was, stonden ze te trappelen om het ook te proberen. Ze begonnen eenvoudig, de filmladder en zo. Waarom zou je iemand vijftien tot twintig dollar per uur betalen om op te schrijven wat er in de stad gaande was als je de informatie naar iemand in India kon mailen die er voor zeven dollar per uur een stukje van maakte?
Toen de Russells zagen dat dat prima ging, deden ze er een schepje bovenop. Veel bestuurslichamen in de stad hadden een live videoverbinding via internet. Waarom zou je nog een verslaggever naar een vergadering sturen? Of waarom zou je er een betalen om het van achter zijn bureau te volgen? Waarom laat je het niet allemaal door ene Patel in Mumbai volgen en opschrijven, die het verhaal vervolgens naar Promise Falls, New York, kan mailen?
De krant bezuinigde waar die maar kon. De advertentie-inkomsten duikelden omlaag. De rubrieksadvertenties waren bijna verdwenen – die markt was overgenomen door onlinediensten zoals Craigslist. En veel vaste adverteerders werden steeds selectiever en verkozen de weliswaar duurdere, maar wat minder frequente radio- en tv-spotjes boven steeds een pagina of een halve pagina in de krant. Wat maakte het dan verder uit dat je voor het plaatselijke nieuws journalisten inhuurde die nog nooit voet in onze gemeenschap hadden gezet? Als het geld scheelde, dan moest je het doen.
Dat je die mentaliteit aantrof bij de boekhouders van de krant, was niet verrassend. Op de redactie hadden we die buiten de deur weten te houden. Tenminste, tot nu toe. Zoals Brian Donnelly, redacteur Stadsnieuws, en, relevanter, neef van de uitgever, nog maar een dag geleden tegen me had gezegd: ‘Hoe moeilijk is het om op te schrijven wat mensen bij een vergadering zeggen? Doen we dat nou echt beter als we erbij zijn? Een paar van die gasten in India doen het heel goed.’
‘Hangt het je nou nooit de keel uit?’ vroeg Jan terwijl ze de ruitenwissers op interval zette om wat regendruppels weg te wissen.
‘Ja, natuurlijk, maar Brian luistert toch niet.’
‘Ik heb het niet over je werk,’ zei Jan. ‘Ik heb het over je ouders. We zien ze elke dag. Je ouders zijn natuurlijk heel aardig, maar er zijn grenzen. Het is verstikkend.’
‘Waar komt dit opeens vandaan?’
‘Weet je wat het is? Je kunt Ethan nooit eens gewoon afzetten of ophalen aan het eind van de dag. Je moet altijd dat gevraag doorstaan. “Hoe was het?”, “Is er nog iets gebeurd op je werk?”, “Wat eten jullie vanavond?” Als we hem gewoon op een crèche doen, dan interesseert niemand dat ene moer, je haalt hem op en klaar.’
‘Ja, dat klinkt geweldig. Een plek waar niemand geïnteresseerd is in je kind.’
‘Je snapt best wat ik bedoel.’
‘Hoor eens,’ zei ik rustig. Ik wilde geen ruzie maken, en ik wist niet wat hier achter stak. ‘Ik weet wel dat jij meestal eerder uit je werk bent dan ik, dus dat jij hem meestal haalt, maar over een maand doet het er allemaal niet meer toe. Dan gaat Ethan naar de kleuterschool en dan hoeven we hem niet meer elke dag weg te brengen naar mijn ouders. Dan hoef jij die dagelijkse ondervraging niet meer te ondergaan waar je ineens zo veel bezwaren tegen hebt.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Het zou heel wat anders zijn als we hem elke dag naar jóúw ouders moesten brengen.’
Jan keek me kwaad aan. Ik had direct spijt van mijn opmerking en ik wilde dat ik het niet gezegd had.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Dat was erg goedkoop.’
Jan zei niets.
‘Het spijt me.’
Jan deed de richtingaanwijzer aan en draaide de auto de oprit van mijn ouders op. ‘Ben benieuwd wat je vader vandaag weer heeft uitgehaald.’
Ethan zat in de huiskamer naar Family Guy te kijken. Ik liep naar de tv, zette hem uit en riep naar mijn moeder, die in de keuken was: ‘Daar moet je hem niet naar laten kijken.’
‘Het is gewoon een tekenfilm,’ zei ze, hard genoeg om verstaanbaar te zijn boven de lopende kraan uit.
‘Pak je tas in,’ zei ik tegen Ethan, en ik liep door naar de keuken, waar mijn moeder met haar rug naar me toe aan het aanrecht stond. ‘In de ene aflevering probeert de hond de moeder te neuken en in een andere richt het kind een machinegeweer op haar.’
‘Schei uit, zeg,’ zei ze. ‘Wie maakt er nou zo’n tekenfilm? Dat bestaat toch niet? Je begint steeds meer op je vader te lijken.’ Ik kuste haar op haar wang. ‘Je maakt je veel te druk.’
‘Het zijn The Flintstones niet meer,’ zei ik. ‘Eigenlijk zijn de tekenfilms tegenwoordig een stuk beter. Maar een heleboel zijn níét geschikt voor een vierjarige.’
Ethan kwam de keuken binnen geschuifeld. Hij zag er moe en een beetje verbaasd uit. Het verbaasde me dat hij niet om eten vroeg. Mijn moeder had hem zeker al iets gegeven.
Jan, die een paar seconden achter mij was binnengekomen, knielde neer bij Ethan. ‘Hoi, mannetje,’ zei ze terwijl ze in zijn rugzak keek. ‘Weet je zeker dat je alles ingepakt hebt?’
Hij knikte.
‘Waar is je Transformer?’
Ethan dacht even na en rende toen terug naar de woonkamer. ‘In de kussens!’ riep hij.
‘Waar is pa vandaag mee bezig?’ vroeg ik.
‘Het wordt z’n dood,’ zei ma. Ze haalde een schaal uit de gootsteen en zette hem in het afdruiprek.
‘Wat?’
‘Hij is in de garage. Vraag maar of je z’n nieuwste project mag zien. Zo, Jan, hoe was het op het werk? Alles goed?’
Ik liep door de motregen naar de garage. De dubbele deur stond open, mijn vaders blauwe Crown Victoria, een van de laatste grote personenwagens die in Detroit waren gemaakt, stond binnen. Mijn moeders vijftien jaar oude Taurus was op de oprit geparkeerd. In allebei de auto’s zat een kinderzitje achterin, voor als ze Ethan bij zich hadden.
Pa was zijn werkbank aan het opruimen toen ik binnenkwam. Als hij rechtop staat is hij langer dan ik, maar hij heeft het grootste deel van zijn leven omlaag gekeken – bij inspecties of als hij een stuk gereedschap zocht – dus hij heeft nu permanent een kromme rug. Hij heeft al zijn haar nog, wat voor mij heel troostrijk is, ook al begon het op zijn veertigste al te grijzen.
‘Hallo,’ zei hij.
‘Ma zei dat je me iets moest laten zien.’
‘Ze moet zich met haar eigen zaken bemoeien.’
‘Wat is het?’
Hij maakte een wuifgebaar; ik wist niet zeker of hij me wilde wegwuiven of dat hij zich erbij neerlegde. Maar toen hij het portier aan de passagierskant van de Victoria openmaakte, begreep ik dat hij me zijn nieuwste project ging tonen.
Het waren een aantal stukken wit karton, ongeveer even groot als een A4’tje. Ze zagen eruit als die stukken karton die ze in nieuwe overhemden stoppen. Pa bewaarde altijd alles.
Hij gaf me het stapeltje aan en zei: ‘Kijk maar.’
Op elk karton stond met dikke zwarte viltstift in hoofdletters iets geschreven, steeds een ander zinnetje. Onder andere: RICHTINGAANWIJZER KAPOT?, BUMPERKLEVER, ACHTERLICHTEN UIT, KOPLAMPEN UIT, TE HARD RIJDEN IS MOORD, EEN STOPTEKEN BETEKENT STOPPEN en TELEFONEREN IS VERBODEN.
Pa zei: ‘Die met de bumperklever heb ik met grotere letters gedaan, omdat ze het door mijn achterruit moeten kunnen lezen terwijl ik voorin zit. Hoewel, als ze zo dicht achter me zitten, kunnen ze het sowieso wel lezen.’
Ik keek hem sprakeloos aan.
‘Hoe vaak zie je niet een of andere sukkel iets stoms uithalen en wil je hem dat zeggen? Ik leg ze in de auto, ik zoek de goeie eruit en hou hem voor het raam. Misschien beseffen de mensen dan dat ze iets fout doen.’
Eindelijk kon ik iets uitbrengen. ‘Neem je kogelvrij glas in je auto?’
‘Hoezo?’
‘Als je met die bordjes gaat zwaaien, dan schieten ze op je.’
‘Welnee.’
‘Oké. Laten we stellen dat het om jou gaat. Jij rijdt ergens en dan laat iemand jou zo’n bordje zien.’
Pa keek me strak aan. ‘Dat zal niet gebeuren want ik ben een goede chauffeur.’
‘Denk nou even met me mee.’
Hij trok zijn lippen even in en tuitte ze toen. ‘Ik zou die klootzak waarschijnlijk de berm in rijden.’
Ik pakte de kaarten en scheurde ze een voor een doormidden en gooide ze toen in de metalen vuilnisbak. Pa zuchtte.
Jan kwam door de achterdeur met Ethan naar buiten. Ze liepen langs het huis naar de Jetta en Jan begon Ethan in zijn autostoeltje vast te maken.
‘We gaan kennelijk,’ zei ik.
‘Jouw probleem,’ zei pa, ‘is dat je bang bent voor nieuwe dingen. Bijvoorbeeld die nieuwe gevangenis die ze willen bouwen. Dat zou een enorme opsteker voor de stad zijn.’
‘Vast. En misschien kunnen we tegelijk een kernafvalopslagplaats laten bouwen.’
Ik ging naast Jan in de Jetta zitten. Ze reed achteruit de oprit af en draaide in de richting van ons huis. Ze had haar kaken op elkaar geklemd en ze wilde me niet aankijken.
‘Alles goed?’ vroeg ik.
Jan bleef de hele weg terug zwijgen, en tijdens het eten zei ze ook heel weinig. Daarna zei ze dat zij Ethan naar bed zou brengen, iets wat we vaak samen deden.
Ik ging naar boven toen ze onze zoon onderstopte.
‘Weet jij wie meer dan wie ook ter wereld van je houdt?’ hoorde ik haar tegen hem zeggen.
‘Jij?’ zei Ethan met zijn zachte stemmetje.
‘Precies,’ fluisterde Jan. ‘Dat moet je nooit vergeten.’
Ethan zei niets, maar ik dacht dat ik zijn hoofd heen en weer kon horen bewegen op het kussen.
‘Als iemand ooit tegen jou zegt dat ik niet van je hou, dan is dat niet waar. Begrijp je dat?’
‘Ja,’ zei Ethan.
‘Slaap maar lekker. Tot morgen, goed?’
‘Mag ik een beetje water?’ vroeg Ethan.
‘Nee, nou moet je niet meer zeuren. Ga maar gauw slapen.’
Ik liep snel de slaapkamer binnen, zodat ik er niet meer zou staan als Jan Ethans kamertje uit kwam.