29
‘Waarom zit je toch steeds zo naar die foto te staren?’ vroeg Horace Richler aan zijn vrouw.
Gretchen zat op het trappetje van de veranda voor hun huis aan Lincoln Avenue. Haar onderarmen rustten op haar knieën, en ze hield de foto van Davids vrouw die hij bij hen had achtergelaten met beide handen vast. Het was een afdruk op gewoon papier en als ze hem met één hand zou vasthouden zou de wind er vat op krijgen en hem dubbel klappen.
Horace zag dat zijn vrouw de ingelijste foto van hun dochtertje Jan naast zich had staan.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij.
‘Ik zit te denken,’ zei ze.
‘Wil je nog koffie? Er zit nog wat in de pot.’
Gretchen zei niets. Ze keek op van de foto en staarde uit over de straat. Ze zag ze nog voor zich. De twee kleine meisjes die in de voortuin speelden. Daar rondrenden, het ene moment nog lachten, het volgende ruzie hadden.
En dan Horace, die de voordeur uit rende, in zijn auto stapte, hem in zijn achteruit zette en het gaspedaal indrukte.
‘Hé. Wil je koffie?’
Gretchen keek over haar schouder. Ze kon haar nek niet zo ver draaien. Dat merkte ze vooral als ze achteruit wegreed van een parkeerplek bij de supermarkt. Ze kon zich niet goed omdraaien om te zien waar ze reed, ze moest vertrouwen op haar spiegels. Ze reed altijd heel langzaam achteruit, met het idee dat als ze iets zou raken, ze het zou horen en meteen op de rem kon trappen.
‘Ik hoef niets, lieverd. Dank je wel,’ zei ze.
‘Wat zit je toch allemaal te denken?’
Toen Gretchen geen antwoord gaf, kwam Horace het trappetje af. Hij liet zichzelf met enige moeite zakken. Zijn knieën deden gemeen zeer. Toen hij eenmaal zat, leunde hij met zijn schouder tegen zijn vrouw.
‘Ik heb vannacht over Bradley gedroomd. Dat Afghanistan niet gebeurd was. Dat hij daar nooit naartoe is gegaan, dat er geen taliban bestonden, dat dat allemaal nooit gebeurd was. Ik droomde dat ik hier zat, en jij zat naast me, zoals je nu naast me zit, en dat ik de straat in die richting afspeurde, en dat ik hem aan zag komen lopen in zijn uniform.’
Een traan rolde over Gretchens wang.
‘En hij had Jan bij zich,’ zei Horace met brekende stem. ‘Zij was nog steeds een klein meisje, en ze hield de hand van haar grote broer vast, en ze kwamen met z’n tweeën thuis. Samen.’
Gretchen hield de foto met haar ene hand vast en trok met de andere een tissue uit haar mouw. Ze drukte hem tegen haar ogen.
‘En toen besefte ik dat ze niet echt leefden,’ zei Horace. ‘Ik besefte dat jij en ik dood waren. En dat Lincoln Avenue de hemel was.’
Gretchen snufte, snoot haar neus, veegde haar ogen af.
‘Het spijt me,’ zei Horace. ‘Dit had ik je niet moeten vertellen. Ik denk dat die vent die droom in gang heeft gezet. Hij had hier niet moeten komen. Dat had hij niet moeten doen, ons met zijn problemen lastigvallen terwijl we zelf al genoeg problemen hebben. Wat bezielde hem in godsnaam om ons met zo’n bezopen verhaal te overvallen?’
Gretchen snifte weer, veegde haar ogen nogmaals af en maakte een propje van de tissue.
Horace pakte de foto van zijn dochter op. Zijn lichaam leek eromheen weg te schrompelen.
‘Het was jouw schuld niet,’ zei Gretchen, waarschijnlijk voor de honderdduizendste keer in al die jaren.
Horace antwoordde niet.
Gretchen hield de uitgeprinte foto van Jan Harwood weer in beide handen vast en staarde ernaar.
Horace zei: ‘Het idee dat iemand de naam van onze dochter gebruikt en haar geboortebewijs… hoe kun je nou de identiteit van een klein meisje stelen!’
‘Dat gebeurt nou eenmaal,’ zei Gretchen rustig. ‘Het gebeurt voortdurend. Ik heb een keer op tv gezien dat iemand een kerkhof afliep, op zoek naar graven waar hij aan de data kon zien dat het om een kind ging, en dan gebruikte hij die naam om een heel nieuwe identiteit op te bouwen.’
‘Je hebt mensen...’ mompelde Horace. Hij keek even naar de foto waarnaar zijn vrouw onophoudelijk staarde. ‘Ze is mooi.’
‘Ja.’
‘Het moet moeilijk zijn voor die jongen, dat hij niet weet wat haar overkomen is. Dat hij niet weet of ze dood is of nog leeft. Dat moet heel zwaar zijn, dat je het niet weet.’
‘Maar als je het niet weet, kun je tenminste nog hopen,’ zei Gretchen, met haar ogen strak op de foto gericht. ‘Ik kijk hier al de hele dag naar. Ik wist toen hij hem me gisteravond liet zien…’
‘Je leek van streek,’ zei Horace. ‘Je ging naar boven.’
Gretchen wilde iets zeggen wat haar kennelijk moeite kostte. ‘Horace…’
Hij legde zijn arm rond de schouders van zijn vrouw. ‘Het hindert niet,’ zei hij.
‘Horace, kijk eens naar die foto.’
‘Ik heb hem al gezien.’
‘Kijk, kijk hier eens.’ Ze wees.
‘Wacht even,’ zei hij. Hij zuchtte en haalde zijn arm van haar schouders. Hij tastte in het borstzakje van zijn overhemd naar zijn metalen leesbril. Hij klapte de bril open, zag dat de glazen vuil waren, maar zette hem toch op.
‘Waar moet ik kijken?’
‘Daar!’
‘Waar?’
‘Hier!’
Hij greep de foto met beide handen vast. Hij bestudeerde hem even en toen vertrok zijn gezicht.
‘Dat kan toch niet waar zijn!’ zei hij.