HOOFDSTUK ACHTENDERTIG

Drie maanden later…

 

Francesca keek naar haar zoons, die in de keurige kleine tuin van haar huurhuis in Antibes speelden. Hun oom Carlo was gekleed als een uit zijn krachten gegroeide cowboy en zat de twee kleine indianen met een plastic waterpistool rond een palmboom achterna. Angelica was een middag uit het ziekenhuis en zat tevreden op Christians knie terwijl ze chocolade-eclairs at en theedronk. Ze zag er veel beter uit – ze was een paar pond aangekomen en had weer kleur op haar wangen – maar ze had nog een lange weg te gaan. Het arme meisje beweerde nog steeds dat haar vader in het holst van de nacht bij haar op bezoek kwam.

Fatty was weg. Zijn lichaam was nog steeds niet opgedoken, maar het politieonderzoek leek tot stilstand gekomen te zijn. Het geld was natuurlijk allemaal verdwenen. De afdeling Fraudebestrijding had zich op Fattys administratie gestort en zowat alles was nu in beslag genomen. Carlo had het iets gemakkelijker voor hen gemaakt. Hij had niet alleen de Pulling Power aan James Sanderson verkocht, waarmee hij Francesca’s leven had gered, maar hij had zijn appartement, zijn auto en zelfs zijn Rolex op eBay verkocht! Ze was heel trots op haar broertje. Ze glimlachte toen ze eraan terugdacht dat hij haar vaders kantoor zo snel was binnengestormd dat hij haar en Dubrovski omver had gelopen, terwijl hij een koffer vol geld omklemde. Ze wist niet wie er opgeluchter was, Francesca, Carlo of Andrea Dubrovski, de meest onwillige moordenaar ter wereld. De enige kogel die was afgevuurd, was in het plafond terechtgekomen.

Francesca had haar landhuis in Valbonne en het jacht moeten verkopen. Ze had het kindermeisje ontslagen en als de vakantie voorbij was, zou ze haar kinderen zelf naar school brengen. De jongens gingen naar de openbare school. Ze kon zich geen particulier onderwijs meer veroorloven. Ze was plezierig verrast geweest over de veerkracht die de kinderen bij alle veranderingen hadden getoond. Ze leken gelukkig. Soms vroegen ze of hun vader thuiskwam, maar Francesca zei altijd dat hij niet zou komen en dat leken ze te accepteren. William was nooit een erg aanwezige vader geweest, dus ze misten er niet veel aan.

William was in rook opgegaan. Francesca wist zeker dat hij op een of ander Caribische eiland lag te zonnen en leefde van het gestolen LaFata-geld terwijl zij alles wat ze bezaten hadden moeten verkopen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Maar hij mocht het geld hebben. Hij was zijn hele leven bezig geweest met geld, maar ze betwijfelde of hij geluk zou vinden in een dik pak bankbiljetten. Als Francesca dit jaar iets had geleerd, was het dat geld in het grote geheel niets betekende. Liefde was belangrijk. Ze zag hoe haar familie genoot van de warme augustusmiddag en glimlachte. Ze was bijna tevreden. Als Robbie er niet was geweest…

O god, ze wilde dat ze kon stoppen met aan hem te denken. Telkens als ze een sms kreeg, sloeg haar hart een slag over, en vroeg ze zich een fractie van een seconde af of hij eindelijk contact met haar zocht. Hij was het nooit, maar ze had de hoop nog steeds niet helemaal opgegeven. Ze had het niet over haar hart kunnen verkrijgen om al zijn sms’jes te verwijderen. Soms las en herlas ze ze ’s avonds in bed, net zo lang tot de tranen over haar wangen stroomden en haar hart pijn deed van verlangen. Er waren drie maanden voorbij, maar de wond was nog steeds heel vers en het voelde helemaal verkeerd. Het was het begin van iets speciaals geweest, niet het eind. Wat was er met hem gebeurd? Waarom had hij haar zo in de steek gelaten? Francesca vroeg zich af of ze dat ooit te weten zou komen.

 

Robbie staarde naar het behang met nicotinevlekken dat boven de televisie was losgeraakt. Het was glanzend structuurbehang, met bruine en oranje krullen erop, en het had al losgezeten toen hij vijfentwintig jaar geleden op precies dezelfde bank had gezeten om naar Grange Hill te kijken. Zijn moeder zat op haar favoriete stoel, keek naar Deal or No Deal en propte zich intussen vol met koekjes. Ze was veel te dik en haar longemfyseem was verschrikkelijk. Robbie was meer een thuishulp dan een kamerbewoner sinds hij weer thuis was komen wonen. Hij deed de afwas en kocht sigaretten voor haar. Het was een ellendig bestaan.

Hij had het huis moeten verhuren omdat hij zich de hypotheek niet meer kon veroorloven nu hij werkeloos was en het had geen nut om het te verkopen nu de huizenmarkt zo slecht was. Er was een nieuw gezin ingetrokken. Een man, een vrouw en twee schattige kinderen. Hij hoopte dat ze er gelukkig zouden zijn. Gelukkiger dan hij was geweest.

Zijn advocaat zei dat hij een betere omgangsregeling kon krijgen als hij eenmaal een eigen woning had. Er was niet voldoende ruimte in zijn moeders kleine flat en dat krot was trouwens toch geen plek voor zijn dochters. Heather had er met tegenzin in toegestemd dat hij Grace en Ruby elke donderdag na school en om de zondag mocht zien, maar hij moest ze om zes uur weer afleveren. Het gemis vrat aan hem.

Robbie betaalde nog steeds zoveel mogelijk alimentatie van het sporadische freelancewerk dat hij deed, maar het was niet veel. Zijn hart zat niet meer in het werk. Hij had vorige week een baan bij een Londens roddelblad afgewezen. Hoe kon hij naar het zuiden verhuizen? Hij miste zijn dochters verschrikkelijk en nu woonde hij alleen maar aan de andere kant van de stad.

Hij miste Fran ook. Hij miste haar zo erg dat hij denkbeeldige gesprekken met haar voerde. Ze sloop elke nacht zijn dromen binnen. Hij bracht uren op internet door met kijken naar foto’s van haar, eraan denkend hoe het had gevoeld om haar in zijn armen te hebben. Hij had al ontelbare keren op het punt gestaan om haar te sms’en, maar hij wist zich altijd te beheersen. Hij kon zijn kinderen niet in gevaar brengen. Zelfs niet voor Francesca.

 

Francesca zette Angelica en Christian af bij het ziekenhuis en reed daarna met tegenzin de heuvel op naar Le Grand Bleu. De verbleekte blauwe verf waarvan ze altijd zo had gehouden zag er plotseling heel oud en versleten uit. Het huis was een verdrietige, eenzame plek geworden. De grote kamers waren leeg, het antiek en de meubelen waren weg, de bedienden hadden een afvloeiingsregeling gekregen en de auto’s waren verkocht, behalve de Aston Martin, haar vaders favoriet. Die bleef bij het huis zodat de nieuwe eigenaars ervan konden genieten. De tuin was verwilderd en verwaarloosd. Het gras had de hete zomer niet overleefd en de braamstruiken begonnen de rododendrons te overwoekeren.

Fatty was failliet verklaard en de bank had het huis in beslag genomen. Morgen zouden de nieuwe eigenaars erin trekken. Francesca had er geen behoefte aan terug te gaan. Ze was er niet meer geweest sinds ze weken geleden het speelgoed van de kinderen had ingepakt en naar Antibes was verhuisd. Le Grand Bleu was vol slechte herinneringen, maar ze had geen keus. Ze moest nog wat spullen ophalen voordat ze de zware voordeur voor de laatste keer achter zich dichttrok.

De kamers echoden, vloerplanken kraakten en deuren piepten. Nu Francesca alleen in de hal stond en naar het gekraak van het lege herenhuis luisterde, realiseerde ze zich pas hoe enorm groot het huis was. Ze huiverde. Het was buiten bloedheet, maar het huis was ijskoud en ontdaan van al het leven.

Goed, ze zou dit zo snel en pijnloos mogelijk doen. Ze pakte de kartonnen dozen die ze had meegenomen en liep naar de zitkamer. Ze begon foto’s in kranten te verpakken en stopte ze zorgvuldig weg. Er klonk gekraak boven haar hoofd en ze huiverde opnieuw. Hemel, dit huis was eng. Waarom was haar dat nooit eerder opgevallen? Plotseling klonk er een bonk boven haar hoofd. Francesca sprong op en liet de klok die ze aan het inpakken was bijna vallen.

Ze begon paranoïde te worden. ‘Doe niet zo belachelijk,’ zei ze tegen zichzelf. ‘Het spookt niet in Le Grand Bleu.’ Meteen daarna hoorde ze een luik dat tegen een raam sloeg, opnieuw een bonk en zware voetstappen op de trap. Francesca’s hart bonkte keihard. Ze pakte de ijzeren pook van de open haard en liep op haar tenen naar de deur. Ze hoorde de voetstappen niet meer op de trap; het geluid leek nu uit de keuken te komen.

Ze liep zachtjes door de hal naar de keuken, bleef heel even achter de gesloten deur staan, haalde diep adem, probeerde moed te verzamelen, gooide de deur open en schreeuwde: ‘Wat wil je? Dit is particulier bezit!’

Hij bleef als versteend staan, met de kruk van de achterdeur in zijn hand, klaar om te ontsnappen, maar betrapt. Hij keek eerst geschokt, maar toen verscheen er een warme glimlach op zijn gezicht en hij stak zijn handen naar haar uit. ‘Frankie, mijn bambina,’ zei hij. ‘Je ziet er goed uit. Heb je me gemist?’

‘Papa,’ mompelde Francesca terwijl ze de pook op de grond liet vallen. ‘Je leeft nog.’

Francesca had alle mogelijkheden overwogen – ze had zich zelfmoord, een ongeluk of zelfs moord voorgesteld – maar ze had nooit, geen moment verwacht dat haar vader levend en wel in de keuken van Le Grand Bleu zou opduiken. Ze staarde heel even zwijgend en met open mond naar hem. Hij zag er nog precies zo uit als de laatste keer dat ze hem had gezien, een beetje slordiger dan anders misschien, maar verder was hij dezelfde oude Fatty in zijn beige kakibroek en elegante witte overhemd, met de enorme buik die over zijn broekband hing en een stralende glimlach op zijn dikke gezicht.

Ze wist niet wat ze moest doen of hoe ze zich moest gedragen. Jezus, ze wist niet eens wat ze moest voelen. Ze was geschokt. Geschokt tot op het bot. En ze huiverde en trilde in haar dunne zomerjurk. Francesca had de ware betekenis van het woord ‘verscheurd’ nooit eerder begrepen. De helft van haar was zo opgelucht om hem levend te zien dat ze naar hem toe wilde rennen en hem stevig wilde omhelzen om hem nooit meer los te laten, maar de andere helft wilde de pook van de vloer pakken en daarmee op zijn hoofd slaan omdat ze razend was dat hij hun dit allemaal had aangedaan. Drie maanden verdriet en ellende, politieonderzoeken en overlast van de pers, om maar niet te spreken over het faillissement, Jades dood en Angelica’s instorting.

Haar vader nam haar de beslissing uit handen. Hij waggelde met een scheve glimlach naar haar toe en haalde zijn grote schouders op. ‘Frankie, het spijt me zo dat ik geen afscheid heb genomen,’ zei hij. Daarna sloeg hij zijn enorme armen om haar heen en hield haar stevig vast terwijl zij tegen zijn enorme borstkas huilde en de vertrouwde geur van zijn aftershave, vermengd met cognac en een heel lichte zweem van Cubaanse sigaren inademde. Ze bleef heel lang veilig in zijn armen staan, liet het verdriet van de afgelopen maanden los terwijl hij haar haar kuste en verontschuldigingen in haar oor fluisterde.

‘Papa,’ snikte ze. ‘Waar ben je geweest? We dachten dat je dood was.’

Fatty haalde zijn schouders weer op. ‘Ik heb op je gelet, Frankie. Maak je geen zorgen. Ik was niet van plan iets slechts met mijn bambina te laten gebeuren.’

Niets slechts laten gebeuren?! De gebeurtenissen van de afgelopen drie maanden schoten als een snel afspelende film door Francesca’s hoofd. De dag dat hij vermist werd, Dubrovski, Williams verdwijning, Angelica’s overdosis, Robbie… Haar boosheid groeide en de onbeantwoorde vragen dreunden in haar hoofd. Ze duwde hem met al haar kracht weg en begon met haar vuisten tegen zijn borstkas te stompen, nog steeds hysterisch huilend. ‘Waarom, papa?’ vroeg ze telkens opnieuw. ‘Waarom? Waarom? Waarom?’

Hij pakte haar handen stevig vast tot haar boosheid verminderde en het enige dat overbleef de vraag was.

‘Waarom, papa?’ snikte ze.

‘Ik zal je het verhaal vertellen, bambina,’ zei hij. ‘Net als ik deed toen je een klein meisje was, goed? Een vriend van me heeft me in een kleine boot van de Vigorosa gehaald. Het was heel gemakkelijk.’ Hij haalde zijn schouders op alsof het een kleinigheid was. ‘Ik heb het jacht van de ligplaats losgemaakt, heb gewacht tot het een stukje naar de haven was gedreven, en heb hem gebeld om me op te pikken. Daarna heb ik mijn mobiel in het water gegooid, twee glazen bij de fles cognac achtergelaten en voilà! Een mysterie!’

‘Maar waarom heb je ons dat aangedaan? Hoe kon je?’ vroeg Francesca smekend.

‘Ga zitten, bambina,’ zei hij teder terwijl hij een keukenstoel naar achteren schoof. Ze liet zich erop vallen en hij ging moeizaam naast haar zitten terwijl zijn enorme achterwerk over de zitting hing.

‘Ik heb al aan Angel uitgelegd…’ begon hij.

‘Jezus! Je bent dus bij haar op bezoek geweest?’ tierde Francesca. ‘We hebben haar in een psychiatrisch ziekenhuis laten opnemen omdat we dachten dat ze waandenkbeelden had! Heb je er enig idee van hoeveel schade je hebt aangericht?’

‘Sst,’ kalmeerde hij haar. ‘Ik weet dat het moeilijk voor je te begrijpen is, maar ik had geen keus, Frankie.’

‘Je hebt altijd een keus, papa,’ snauwde ze. ‘Waar probeerde je aan te ontsnappen? De gevangenis?’

Fatty haalde zijn schouders weer op. ‘De gevangenis, absoluut, een aantal van mijn zakelijke transacties waren een beetje, hoe moet ik het zeggen, eh, kleurrijk.’

‘Kleurrijk?’ vroeg Francesca spottend. ‘Tja, dat is ook een manier om fraude, verduistering, witwassen en diefstal te omschrijven, neem ik aan…’

‘Ts, ts, Frankie, ik ben geen dief. Ik speel het spel alleen niet altijd volgens de regels,’ antwoordde hij. ‘Maar ik was niet op de vlucht voor de politie.’

‘Voor wie dan? Dubrovski?’ vroeg Francesca. ‘Fijne vrienden heb je trouwens. Ik heb hem ontmoet. Hij had een pistool op mijn hoofd gericht en had me doodgeschoten als Carlo niet was binnengekomen.’

‘Ik weet het, ik weet het,’ zei haar vader geduldig. ‘Ik heb jullie bambinos, eh, in de gaten laten houden. Maar Dubrovski is een schatje, ondanks zijn angstaanjagende uiterlijk. Hij zou nooit het lef hebben gehad om je te vermoorden. Hij heeft een zwakke plek voor mooie vrouwen. Ha, ha, ha. Dat is zijn zwakte. Nee, ik was niet op de vlucht voor Andrea Dubrovski.’

‘Voor wie dan wel?’ vroeg Francesca. ‘Wat was er zo ernstig dat je je familie ervoor in de steek moest laten?’

Fatty keek op dezelfde laatdunkende manier naar haar als hij die dag in mei op kantoor had gedaan. ‘Frankie, mijn mooie Frankie,’ begon hij. ‘Si è ancora ingenua…’

‘Ja, ja.’ Francesca rolde met haar ogen. ‘Een paar maanden geleden was ik waarschijnlijk naïef, maar dat is voorbij. Ik weet precies waar je mee bezig was, papa. Je bent gewoon een misdadiger. Een goedkope misdadiger.’

Haar vader lachte om een binnenpretje dat ze niet begreep en schudde zijn hoofd. ‘Nee, Frankie. Ik ben geen goedkope misdadiger. Ik ben beter en slechter dan je je ooit kunt voorstellen.’

‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei ze moedeloos. ‘Dus? Wie was het?’

‘Iedereen en niemand.’ Hij bleef in raadsels praten. ‘Ik rende weg en rende tegelijkertijd ergens naartoe.’

‘Waarom?’ Frankie was niet in de stemming voor zijn stomme woordgrapjes.

Hij haalde zijn schouders weer op. ‘De toekomst, het verleden. Dingen waren misgelopen. Onze wereld klopte niet, Frankie. Hij was gebouwd op zand en verdween in zee. Het werd tijd dat jij en je zusje en broer op eigen benen zouden staan. Jullie zijn beter af zonder geld. Jullie doen het nu voor jezelf, en jullie doen het zonder mij.’

‘Zonder jou…?’ echode Francesca. ‘Je gaat dus weer weg.’

Ze staarde naar zijn gezicht. Het was zo vertrouwd en toch begreep ze niets van deze man. Hoe kon hij beweren dat hij van hen hield en toch zo wreed zijn. En nu liet hij haar weer alleen. Francesca wist niet of ze zich opgelucht of beroofd moest voelen. Haatte ze hem of hield ze van hem? Het antwoord was eenvoudig. Allebei. Hij had net zo goed een keukenmes kunnen pakken om haar hart in tweeën te snijden. Hij was de engel en de duivel waar Angelica het altijd over had. Hij was allebei, verenigd in één heel gevaarlijke man.

Haar vader pakte haar hand in zijn enorme handpalm. Ze wilde haar hand wegtrekken, maar was niet in staat om te bewegen. ‘Ik had nooit moeten terugkomen. Ik wilde afscheid nemen van het huis. Ik heb jullie in de gaten gehouden en ik ben trots op jullie, maar deze keer verdwijn ik voorgoed.’

Francesca knikte ernstig. ‘Natuurlijk doe je dat,’ zei ze terwijl ze eindelijk de wil vond om haar hand terug te trekken. ‘Je bent een lafaard, papa. Niets meer dan een grote, dikke, liegende, bedriegende lafaard. Je doet dit allemaal…’ Ze gebaarde naar het lege huis. ‘Je vernietigt alles. Je hebt je eigen kinderen bijna vernietigd en dan vlucht je, omdat je te bang bent om de gevolgen onder ogen te zien.’

‘Ik ben niet bang,’ snoof Fatty. ‘Ik ben nergens bang voor.’

Ze wilde de zelfgenoegzame glimlach van zijn gezicht vagen. Ze wist dat hij bang was. Niet voor de politie, of voor Dubrovski, of voor een van de andere misdadigers met wie hij ‘zaken’ had gedaan. Hij was bang om dicht bij mensen te komen. Zelfs bij zijn eigen kinderen. Vooral bij zijn eigen kinderen. Hij was bang voor liefde. Francesca had bijna medelijden met hem. Wat had hij nu nog? Zijn leven, ja, maar wat was een leven zonder liefde? Wat had het voor zin? Misschien kon hij inderdaad het best weer verdwijnen. Ze wist dat hij leefde en dat was voldoende. Hun relatie was te erg beschadigd om te overleven, maar de wetenschap dat haar vader ergens leefde was niettemin een troost voor haar. Hij gaf duidelijk helemaal niets om haar, maar Francesca gaf nog steeds om hem. Ondanks zichzelf. Hij was nog steeds haar vader, wat voor zonden hij ook op zijn geweten had. En nu ging hij haar om hulp vragen.

‘Je wilt dat ik voor je lieg, nietwaar?’ vroeg ze.

Hij knikte en staarde recht in haar ogen, smekend om te doen wat hij vroeg. ‘Zeg tegen niemand dat je me hebt gezien. Ook niet tegen Carlo,’ zei hij. Er lag een zweem van dreiging in zijn stem.

‘Carlo is fantastisch geweest,’ verdedigde Francesca haar broer. ‘Je kunt hem vertrouwen.’

‘Ik weet het.’ Fatty zuchtte. ‘Ik ben trots op de man die mijn zoon is geworden, maar hij mag niet weten dat ik leef. Dat mag niemand. Je moet Angelica ervan overtuigen dat ze zich dingen verbeeldt. Ze is nu sterker, en mettertijd zal ze je geloven, Frankie.’

Frankie schudde haar hoofd. ‘Ik zie dat helemaal niet zitten, papa,’ zei ze. ‘Er zijn te veel leugens geweest. Jij, het bedrijf, Jade, William…’

‘Hmm.’ Fatty sloeg boos met zijn vuist op het tafelblad. ‘Ze waren uitschot. Om hen hoeven we ons niet druk meer te maken.’

Francesca keek behoedzaam naar haar vader. Er was iets in de boze stand van zijn hoofd en de uitdagende blik in zijn ogen waardoor haar huid begon te kriebelen.

‘ Heb jij Jade vermoord?’ vroeg ze. Ze was doodsbang voor het antwoord, maar ze moest de waarheid weten.

‘Misschien heeft een vriend van me haar geholpen de beslissing te nemen om te springen,’ zei hij emotieloos.

Francesca knikte. Plotseling werden haar ergste nachtmerries werkelijkheid. Ze voelde zich misselijk worden. Gal vulde haar mond. Ze walgde van haar vader. ‘En Darcie?’ vroeg ze met een stem die begon te breken. Francesca had Darcie aanbeden. Ze hadden een nauwe band gehad.

Fatty sloeg nog harder met zijn vuist op tafel. ‘Ik praat niet over Darcie!’ brulde hij. ‘Dat is te pijnlijk. Die vrouw heeft mijn hart gebroken. Daar moest ze voor boeten.’

‘Wat? Met haar leven?’ Francesca begon te huilen. Wie was dit monster dat naast haar zat? Hij was niet de vader van wie ze had gehouden en die ze had bewonderd. Hij was een misdadiger, een moordenaar.

‘Het is de ultieme prijs voor ons allemaal,’ zei haar vader kalm.

‘Ik haat je, papa!’ schreeuwde Francesca terwijl ze ging staan. Ze pakte haar stoel en hield die voor zich met de poten naar haar vader gericht, half om zich te beschermen, half om hem te bedreigen. Ze wist niet wat ze moest doen. Vechten of vluchten. Een deel van haar wilde naar buiten rennen, naar het licht, weg van dit monster met zijn zwarte hart, maar Francesca moest meer antwoorden hebben. Ze kon nog niet weg.

‘Zet die stoel neer, malle meid,’ zei Fatty ongeduldig, alsof hij een humeurige peuter een standje gaf.

‘Nee!’ schreeuwde ze. ‘Ik vertrouw je niet. Je hebt Darcie vermoord. Ze was mijn vriendin.’

‘Ze was een hoer,’ schold Fatty. ‘Ik heb het je gezegd. Ze moest boeten.’

‘En William?’ vroeg Francesca. ‘Heb je hem ook laten boeten, papa?’

Er verscheen een tevreden glimlach op Fatty’s gezicht. ‘William,’ zei hij. ‘William rust bij de vissen.’

Francesca voelde een steek in haar hart. Ze haatte William om wat hij had gedaan, maar hij verdiende de gevangenis in plaats van een waterig graf.

‘Hij was de vader van je kleinkinderen!’ huilde ze. ‘Papa, wat heb je gedaan? Wie ben je? Ik ken je helemaal niet!’

Ze stootte de stoel weer naar hem toe, zodat de poten in zijn borstkas prikten. Ze wilde hem pijn doen, ze wilde dat hij de pijn voelde die zij meemaakte. Plotseling besefte ze dat ze deed wat haar vader altijd deed. Hij zocht zijn toevlucht tot geweld en zij was beter dan dat. Francesca gooide de stoel door de kamer. Haar lichaam beefde. Hij probeerde haar hand te pakken, maar ze rukte hem weg.

‘Ik wilde dat je dood was,’ zei ze tegen hem en ze meende het hartstochtelijk. ‘Je verdient het niet om te leven.’

‘Je vindt me dus een slechte vader?’ vroeg hij arrogant. ‘Dat vind ik niet. Ik heb jullie alles gegeven.’

‘Ja, en nu heb je alles van ons afgepakt,’ schreeuwde ze tegen hem. ‘Je hebt ons zonder iets achtergelaten.’

‘Ach, arme bambinos,’ zei hij sarcastisch. ‘Arme, rijke kinderen, die niet zo rijk meer zijn. Denk je dat ik als kind geld had? Denk je dat mijn waardeloze vader me ooit een cent heeft gegeven?’

‘Ik weet zeker dat hij je niet zo heeft verpest als die van ons heeft gedaan!’ riep ze. ‘Ik wed dat je vader niet met de levens van andere mensen speelde en hen vernietigde, ik wed dat hij niemand heeft vermoord die hem dwarszat.’

‘Nee,’ zei Fatty uitdagend. ‘Ik heb hem vermoord toen hij mij dwarszat. Het was het beste dat ik ooit heb gedaan.’

Francesca keek haar vader met open mond aan. Had ze het goed gehoord? Had hij zijn eigen vader vermoord?

De woorden overspoelden haar als zuur dat in haar ziel brandde. Ze liet zich op de grond vallen. ‘Ga gewoon weg, papa,’ jammerde ze gebroken. ‘Ga weg. Verdwijn. Voorgoed deze keer. Je bent toch al dood voor me. Je kunt net zo goed verdronken zijn.’

‘Goed, Frankie,’ zuchtte hij terwijl hij op haar neerkeek en zijn hoofd verdrietig schudde. ‘Ik hou van je. Van jullie allemaal. Maar jullie moeten nu op eigen benen staan.’

Francesca kon niet praten, ze kon niet opstaan, ze kon niet bewegen, dus knikte ze gewoon en wees naar de achterdeur. Haar vader deed met uitgestoken armen een stap naar haar toe om haar overeind te helpen, maar ze schudde haar hoofd. Ze wilde zijn hulp niet. ‘Raak me niet aan,’ zei ze.

Hij klopte liefkozend op haar hoofd, draaide zich om en liep naar de achterdeur. ‘Nog één ding, Frankie, bambino, van me,’ zei hij. ‘Doe niet wat ik doe, doe wat ik zeg. Doe je vader eer aan. Neem onze geheimen mee het graf in. Wees loyaal, ondanks wat ik heb gedaan. Dat is het enige dat ik vraag.’

Ze staarde naar hem met liefde, haat, medelijden, boosheid, verbittering en schaamte, maar ze stemde niet toe in zijn verzoek. Francesca had er nog geen idee van wat ze zou doen. ‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ze.

‘Dat is mijn zaak, Frankie. Je zult me niet meer zien, maar ik zal vaak aan jullie denken.’

‘Dat is mooi van je,’ mompelde ze terwijl ze haar vader door de achterdeur zag verdwijnen.

Francesca lag op de keukenvloer, haar knieën opgetrokken tot haar borstkas, en probeerde te begrijpen wat hij had verteld. Jade, Darcie, William, zijn eigen vader zelfs! Hoeveel anderen? Ze had kunnen leven met de wetenschap dat haar vader een misdadiger was, maar een moordenaar? Nee. Ze hoorde de motor van de Aston Martin starten en daarna de oprit af rijden. Ze dacht aan Darcie, die zwanger was geweest toen ze was gedwongen om de tabletten in te nemen die haar zouden doden. Wat voor monster deed zoiets? Maar hij was haar vader…

Haar hersenen sloegen op hol. Wat moest ze doen? Hoelang was hij weg? Een minuut? Twee? Er was geen tijd te verliezen. Hij zou op weg zijn naar Italië en zou de grens al snel passeren. Hij had vrienden aan de andere kant die hem konden helpen. Waarom zou hij ongestraft blijven? Ze dacht aan de chaos die Fatty had achtergelaten. Doe niet wat ik doe, doe wat ik zeg. Francesca dacht na over haar vaders cliché-uitdrukking tot het haar plotseling duidelijk was. Ze zou hem trotseren. Ze zou eindelijk tegen hem in opstand komen en ze zou precies doen wat hij had gedaan. Ze zou haar eigen vader vernietigen, zoals hij de zijne had vernietigd, maar Francesca zou het op haar manier doen.

Ze stond op wankele benen op, pakte met trillende handen haar mobiel uit haar tas en koos het nummer. Terwijl ze belde, rende ze naar haar auto. ‘Blijf waar je bent,’ beval de stem aan de andere kant van de lijn, maar Francesca was niet in de stemming om bevelen op te volgen.

Een tuinier was een heg langs de weg aan het snoeien.

‘Welke kant is de Aston Martin opgegaan?’ riep ze door het raam.

De man wees naar rechts, naar de stad. Niet naar Italië dus, dacht Francesca. Ze reed plankgas de heuvel af terwijl ze uitweek voor toeristen en gepensioneerden en kinderen. Op weg naar de haven ving ze een glimp op van de auto, die de heuvel opreed over de weg die de stad uit liep. Francesca greep het stuur zo stevig vast dat haar knokkels wit werden. Ze liep op hem in. Hij zat vast achter een bus naar Nice die vol zat met toeristen en langzaam de heuvel op kroop. Ze zag de Aston Martin zigzaggen; haar vader verliet zijn rijbaan in een poging de bus in te halen, maar moest telkens weer achter de bus invoegen omdat er tegenliggers aankwamen. Met elke auto die ze inhaalde, kwam Francesca een paar meter dichterbij. Ze vroeg zich af wat hij dacht. Ze had hem getrotseerd. Hij zou boos zijn, maar ze vermoedde dat hij ook trots was.

Francesca reed drie auto’s achter haar vader toen het hem lukte de bus in te halen en hij in een stofwolk en met een brul van de krachtige motor verdween. Francesca was echter niet van plan het op te geven. Ze kende haar vader en ze kende zijn favoriete route. Die had ze al honderd keer met hem gereden. Terwijl ze langs de bus naar de afrit voor de Grand Corniche scheurde, hoorde Francesca sirenes achter zich. Ze vroeg zich af of ze haar achtervolgden omdat ze te hard reed of dat ze achter haar vader aan zaten. Het maakte niet uit. Ze zou niet stoppen. Francesca moest de scène tot het eind beleven. Ze kon hem niet nog een keer uit haar leven laten verdwijnen. Niet zonder een gevecht. Deze keer wilde ze hem zien vertrekken.

Haar Range Rover was geen partij voor de Aston Martin en toen ze de Grand Corniche op scheurde was ze hem uit het oog verloren. Verdomme! Haar telefoon ging voortdurend over, maar ze negeerde het geluid. Het zou de politie zijn om haar te zeggen dat ze moest stoppen. Ze hadden haar het bevel gegeven thuis te blijven en ze zouden niet blij zijn met haar beslissing om Fatty achterna te gaan. Het kon Francesca echter niet schelen. Het enige wat ze zag was de weg voor haar, het enige dat ze voelde was de adrenaline die door haar aderen stroomde. Ze wist niet waarom ze hem achternaging, of wat ze hoopte te bereiken als het haar lukte hem in te halen en hem op de een of andere manier tot stoppen te dwingen. Ze wist alleen dat ze haar vaders slachtoffer niet meer wilde zijn. Ze had de regie over haar eigen toekomst. Iets doen was altijd beter dan niets doen. Dat wist ze nu.

Het was vroeg in de avond en Francesca reed recht tegen de dalende zon in. Telkens als ze een scherpe bocht nam werd ze verblind door het licht, en een paar keer schrok ze zich dood omdat ze de controle over haar auto dreigde kwijt te raken. Ze had de Aston Martin al kilometers lang niet gezien. Stel dat Fatty haar had opgemerkt en een andere route had genomen? Francesca stuurde de weg op die naar de Moyenne Corniche liep, in de hoop dat ze haar vaders auto zou zien als ze dat deed, maar het enige dat ze zag was een lege weg, de blauwe hemel en een zwarte rookkolom die van beneden opsteeg.

Francesca was zo vastbesloten geweest haar vader in te halen dat ze eerst niet nadacht bij de zwarte rook. Het was er gewoon in de verte, misschien een kilometer of twee voor haar, een kolom die steeds hoger steeg en zich verspreidde en de prachtige blauwe hemel vervuilde. Toen ze dichterbij kwam rook ze een brandlucht en het bloed trok uit haar gezicht weg. O, nee, alsjeblieft niet, niet nu, niet zo, nee…

De zwarte bandensporen waren zo duidelijk zichtbaar dat het leek alsof ze op het wegdek waren geschilderd. Francesca remde en parkeerde de Range Rover aan de zijkant van de weg. Haar handen trilden, haar ademhaling was oppervlakkig. Ze volgde de sporen te voet tot ze de rand van de weg bereikte. Ze legde haar hand op het verwrongen metaal van de vangrail op de plek waar deze uiteen was gereten terwijl ze de giftige dampen van het vuur onder zich inademde. Even later stond ze op de rand van de berg, haalde diep adem en keek naar beneden.

Er was niets over van de Aston Martin. Ze zag cipressen die waren beschadigd door de vallende auto, diepe groeven in de rotswand waar de auto de berg had geraakt, een verdwaalde band die in een doornstruik hing, en helemaal beneden, midden in het oplaaiende oranje vuur, een verwrongen hoop metaal die ooit de trots van haar vader was geweest.

Francesca sloeg haar hand vol afgrijzen voor haar mond. Deze keer was hij echt weg. De sirenes van de politiewagens die dichterbij kwamen overstemden haar kreten. ‘Papa! Papa! Papa!’ Maar Francesca wist dat haar vader nooit meer terug zou komen.

 

Countdown stond op. Zijn moeder was gebiologeerd door de televisie, maar Robbie verveelde zich, hij zat niet op zijn gemak en kon zich niet concentreren.

‘O, alsjeblieft Robbie, stop eens met dat rusteloze gedoe. Je haalt me uit mijn concentratie. Als je iets wilt doen, mag je een kop thee voor me zetten, mijn mond is droger dan een popcornscheet.’

Zijn moeder was altijd de koningin van de platvloerse opmerkingen geweest. Misschien had hij zijn voorliefde voor woorden daarvan.

Robbie stond op van de bank. Hij had voldoende televisie voor een heel leven gezien en zelfs het maken van een kop thee voor zijn moeder was een opluchting voor hem. Hij wachtte in de verwaarloosde kleine keuken tot het water kookte terwijl hij uit het raam van de zevende verdieping naar het parkeerterrein en het verlopen winkelcentrum erachter staarde. De regen liep langs de ramen en de hemel had de kleur van champignonsoep. Het was augustus, maar het was een armzalige zomer. Hij herinnerde zich zijn favoriete Billy Connolly-citaat: er zijn twee seizoenen in Schotland: juni en de winter. Hij glimlachte even en stelde zich daarna Fran onder de stralend azuurblauwe hemel van Monaco voor.

Toen zijn mobiel ging, was dat de grootste opwinding van de dag. Het was Dan Donovan. Robbie had al wekenlang niets van zijn vriend gehoord. Hij kon het Dan niet kwalijk nemen. Robbie stond min of meer buiten het leven en hij was trouwens toch geen prettig gezelschap. Zelfs Robbie zou niet met zichzelf willen afspreken om samen iets te drinken. De dokter had antidepressiva voorgesteld, maar Robbie had geen depressie. Zijn hart was gebroken en daar was maar één remedie voor.

‘Robbie,’ zei Dan. Zijn stem liep over van opwinding. ‘Ik heb nieuws voor je.’

‘Fijn om je stem te horen, Dan,’ zei Robbie. Hij meende het. Hij sloot zich veel te veel op. ‘Wat is er?’

‘Fatty LaFata is dood,’ zei Dan.

Robbie snapte het niet. ‘Eh, ja, dat weten we, Dan. Hij is drie maanden geleden verdronken.’

‘Nee,’ zei Dan triomfantelijk. ‘Hij is een paar uur geleden bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.’

‘Wat?’ Robbie krabde op zijn hoofd. “Wat probeer je me te vertellen, Dan?’

‘Die achterbakse klootzak is nooit verdronken. Hij heeft zijn eigen verdwijning in scène gezet. Vanmiddag is hij naar Le Grand Bleu gegaan en daar is hij betrapt door Francesca LaFata…’

Robbie hield zijn adem in bij het noemen van die naam. Ze was voortdurend in zijn gedachten, maar nu hij haar naam hardop door iemand hoorde uitspreken werd ze ineens heel echt.

‘Je neemt me in de maling!’ zei Robbie.

‘Nee, ik zweer dat het waar is. Mijn contact in Monaco heeft het net bevestigd. Francesca heeft haar vader aangegeven bij de politie. Daarna is ze achter hem aan gegaan. Ze was als eerste bij het ongeluk.’

‘Is alles goed met haar?’ vroeg Robbie een beetje wanhopig.

Dan leek zijn paniek niet te merken. ‘Ja, hoor. Het begint waarschijnlijk te wennen dat haar vader doodgaat.’ Dan lachte hardop.

‘Moedige meid,’ zei Robbie.

‘Maar goed, Fatty reed in een vintage Aston Martin, Francesca en de politie zaten hem op de hielen, wat leidde tot een wilde achtervolging langs de Rivièra. Kun je het je voorstellen? Dit is echt James Bond-materiaal. De achtervolging duurde meer dan een uur en eindigde op het stuk tussen de Grande Corniche en de Moyenne Corniche, je weet wel, waar Grace Kelly is overleden.’

Robbie herinnerde zich dat hij dezelfde weg had gereden toen hij op weg was naar zijn eerste afspraakje met Fran. Hij had geprobeerd een formule I-coureur te evenaren. De weg was steil en bochtig en vol verraderlijke haarspeldbochten en Robbie had er een paar hachelijke momenten beleefd. Hij stelde zich Fatty in zijn Aston Martin voor terwijl Fran en de politie hem op de hielen zaten en wist wat er zou komen.

‘Fatty schatte een bocht verkeerd in en reed over de rand,’ verkondigde Dan geestdriftig. ‘De auto is driehonderd meter naar beneden gestort, stuiterde van de rotsen, brak en brandde uiteindelijk uit tussen een stel olijfbomen. Tegen de tijd dat de politie het wrak bereikte, was er niets meer van de Aston Martin over dan een verwrongen hoop metaal en niets meer van Fatty dan een smeulende stapel botten.’

‘Jezus!’ Robbie wist niet wat hij moest zeggen. Hij kon nauwelijks bevatten wat Dan hem vertelde. ‘Dus hij is nu echt dood?’

‘Doe niet zo onnozel, Robbie,’ zei Dan spottend. ‘Het bestaat niet dat je driehonderd meter naar beneden stort en dan levend uit het brandende wrak stapt.’