HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG

Robbie staarde naar zijn computerscherm terwijl hij zijn aantekeningen las en herlas. Hij had zoveel belastende feiten over Giancarlo LaFata opgegraven dat hij een boek over hem kon schrijven, laat staan een bericht in de krant. Maar had hij de moed? Iedereen joeg deze week op de familie LaFata. Het leek niet uit te maken of het om feiten of fictie ging, elke krant bracht minstens twee LaFata-verhalen per dag. Fatty was overal van beschuldigd, van afpersing tot perversiteiten, maar Robbies verhaal was anders. Robbie beschuldigde hem van moord. Wat moest hij doen? Zijn verstand zei dat hij het moest publiceren, maar zijn hart dacht aan Francesca.

Hij keek voor de vijftigste keer die ochtend naar zijn mobiel. Ze had nog steeds niet gebeld en had hem zelfs niet ge-sms’t. Robbie wist dat Angelica LaFata een overdosis had genomen op een feest in Cannes. Jezus, hoe zou hij het niet kunnen weten als Dan en Simon getuigen van de hele situatie waren geweest? Dan had hem daarstraks gebeld en hem op de hoogte gebracht van alle bloederige details: het naakte paaldansen, de stuiptrekkingen, het bloed dat uit haar neus liep. Het klonk afgrijselijk. Hij vroeg zich af of Fran nog steeds in het ziekenhuis was en of ze Dans verhaal al had gelezen. Hij vroeg zich af of ze het ging redden. Hij vroeg zich af of ze wilde dat hij bij haar was om haar in zijn armen te nemen.

Robbie belde Dans mobiel. Hij had de hele nacht samen met de rest van de roddelpers voor het Prinses Graceziekenhuis gepost.

‘Hallo, Robbie,’ antwoordde Dan opgewekt. ‘Hoe is het?’

‘Goed, goed,’ loog Robbie. ‘Ik vroeg me alleen af hoe het bij het ziekenhuis is. Ik ben heel nieuwsgierig…’

‘O, ik ben terug in de stad. Aan het eind was het nogal een anticlimax. Angelica komt er blijkbaar doorheen. Ze is door het oog van de naald gekropen. De familie is ongeveer een uur geleden vertrokken. Ik vond het vreselijk voor die arme Francesca. Ze is er de hele nacht geweest en was duidelijk verschrikkelijk bezorgd over haar zusje, en toen ze naar buiten liep werd ze gebombardeerd met vragen over de verhouding van haar man met de vrouw van haar vader!’

‘Dan,’ antwoordde Robbie geduldig. ‘Jij bent degene die dat verhaal heeft geschreven. Je mag het jezelf dus aantrekken.’

Jezus, als Dan wist hoe dicht bij huis dit allemaal was. Robbies hart brak als hij zich voorstelde dat Fran die vragen moest aanhoren.

‘Ik voel me niet schuldig,’ antwoordde Dan. ‘Helemaal niet. Ik heb gewoon mijn werk gedaan. En hoe moest ik weten dat haar zusje een overdosis zou nemen voordat het verhaal in de kiosken lag? Nee, ik vind het gewoon rot omdat haar perfecte leventje in een week is veranderd in een chaos en ze lijkt me aardig, dat is alles.’

‘Er zijn dus geen duistere feiten over Fran, eh, Francesca te vinden?’ vroeg Robbie hoopvol. Hij kon het niet verdragen als Dan leugens over haar ging schrijven.

‘Niets,’ antwoordde Dan vastberaden. ‘De vrouw is een heilige in een familie van zondaars.’

‘Dat dacht ik ook,’ zei Robbie glimlachend. ‘Juist, ik kan maar beter weer aan het werk gaan. Ik zie je vanavond voor onze goksessie.’

‘Ik kan niet wachten, meneer McLean,’ zei Dan. ‘Ik heb er heel veel zin in.’

 

Francesca had al hun Londense zakelijke contacten gebeld. Ze had advocaten, accountants, aandeelhouders en bankdirecteuren geprobeerd, maar niemand had William gezien. Niemand had zelfs gehoord dat hij in de stad zou zijn. Er was deze week geen vergadering in Londen geweest, noodgeval of niet. Hij had tegen haar gelogen en nu wist ze waarom. Haar emoties schommelden tussen boosheid en wanhoop en stopten bij alles daartussenin. Ze dacht dat ze William kende. Betrouwbare, geloofwaardige, verdomd saaie William! Hoewel hij uiteindelijk niet zo verdomd saai was gebleken. Volgens de pers was haar geliefde echtgenoot maandenlang met haar vaders vrouw naar bed geweest en was het stel van plan geweest er samen vandoor te gaan.

Het schuldgevoel over Robbie was in elk geval verdwenen. Wat zij William had aangedaan, was niets vergeleken bij wat hij haar had aangedaan, vooral als ze de kranten moest geloven en hij er inderdaad vandoor was gegaan met het weinige geld dat over was. En William wist het van Dubrovski! Francescas handen begonnen te trillen bij de gedachte. Ze had een probleem. Deze keer had ze een heel groot probleem. Haar echtgenoot had haar achtergelaten in de wetenschap dat ze vermoord zou kunnen worden. Hemel, hij moest haar gehaat hebben. Wat had ze in vredesnaam gedaan om dit te verdienen? En wat voor soort man stelde zijn kinderen aan zo’n groot gevaar bloot? Ze zou het geld op geen enkele manier bij elkaar kunnen krijgen.

Carlo stond tegen de deurpost geleund naar haar te kijken terwijl hij zijn handen bezorgd door zijn haren haalde. ‘Wat kan ik doen, Frankie?’ vroeg hij. ‘Kan ik iemand voor je bellen?’

Francesca dacht even na. Ze was doodsbang, ze was uitgeput, ze was overmand door verdriet en ze was wanhopig, maar ze gaf het niet op. Het kwam nu allemaal op haar neer. Haar kinderen waren afhankelijk van haar en ze zou hen niet in de steek laten. Niet zonder voor hen te vechten.

‘Ja,’ zei ze terwijl ze haar agenda naar hem toe gooide. ‘Bel elke luchtvaartmaatschappij die je kunt bedenken en probeer uit te vinden of hij een vlucht heeft genomen. Ik zal die leugenachtige klootzak vinden en hem aan zijn ballen opknopen. Maar eerst bel ik de politie.’

‘De politie?’ zei Carlo. Zijn wenkbrauwen schoten verrast omhoog. ‘Een verhouding hebben is toch geen misdaad, Frankie. Ik weet dat je boos en gekwetst bent, maar je kunt William niet laten arresteren omdat hij met Jade naar bed is geweest.’

‘Nee,’ antwoordde ze, waarna ze diep ademhaalde om kalm te blijven. ‘Ik kan William niet laten arresteren voor overspel, of omdat hij met zijn schoonmoeder naar bed is gegaan. Als ik eerlijk ben kan het me geen donder schelen in wie hij hem stopt. Ons huwelijk is al jaren voorbij.’

‘Is dat zo?’ vroeg Carlo duidelijk verbaasd.

‘Ja,’ bevestigde Francesca. ‘Maar ik kan hem laten arresteren voor diefstal.’

‘Diefstal?’ Carlo keek haar vragend aan. ‘Maar de verhalen dat hij is weggelopen met het familiefortuin kloppen toch helemaal niet?’

Francesca staarde naar haar laptop en probeerde wijs te worden uit de verschillende rekeningen en banktegoeden die op haar scherm waren verschenen.

‘Nee, in het grote geheel gezien heeft hij niet veel meegenomen. Papa was veel beter in het erdoorheen jagen van de miljoenen, maar William heeft onze gezamenlijke bankrekening leeggehaald,’ zei ze ernstig. ‘En het lijkt erop dat hij zo ongeveer, laat me kijken…’

Ze telde de bedragen snel op in haar hoofd.

‘Hij heeft zich ongeveer zeven miljoen euro van het bedrijf toege-eigend.’ Ze schudde haar hoofd ongelovig en afkerig. ‘Vlak onder mijn neus vandaan, Carlo. Hij is mijn echtgenoot. Hij heeft van mij gestolen, van ons allemaal. Hij had een verhouding met papa’s vrouw en nu is hij ervandoor gegaan en heeft ons met alle problemen achtergelaten. Hij heeft twee zoontjes en toch is hij zomaar vertrokken. Wat voor soort man doet dat?’

‘Ik weet het niet, Frankie,’ zei Carlo moedeloos. ‘Ik heb het gevoel dat iedereen anders is dan hij lijkt te zijn.’

Francesca glimlachte zwakjes naar haar broertje. ‘Ik ben niet veranderd, lieverd,’ zei ze. ‘Ik ben nog steeds je bazige grote zus, dus ga alsjeblieft die telefoontjes voor me plegen. Ik heb rust nodig om hiermee verder te kunnen. Geef me een uur, dan gaan we daarna naar het ziekenhuis om te kijken hoe het met Angel is.’

Carlo knikte en liep de kamer uit. Francesca deed de deur achter hem dicht en koos Robbies nummer.

‘Fran!’ Hij nam na één keer overgaan al op.

Ze hoopte heel erg dat hij op haar telefoontje had gewacht. Ze wilde de hele ochtend al dolgraag met hem praten.

‘Is alles goed met je? Jezus, wat een stomme vraag, natuurlijk niet. Wat gebeurt er? Heb je met William gepraat? Hoe is het met Angelica?’ Hij vuurde achter elkaar vragen op haar af.

‘Wow,’ zei ze. ‘Eén vraag tegelijk, Robbie.’

‘Sorry,’ zei hij. ‘Maar ik ben de hele nacht zo bezorgd om je geweest en ik voelde me heel hulpeloos omdat ik niets kon doen.’

‘Je doet wel iets,’ antwoordde ze eerlijk. ‘Het helpt om je in mijn leven te hebben.’

‘Dank je, maar ik betwijfel of dat op dit moment waar is. Dus eerst het belangrijkste. Hoe is het met Angelica?’

‘We hadden haar kwijt kunnen zijn,’ zuchtte Francesca, ‘maar dat is gelukkig niet gebeurd. Ze is op de juiste plek. Ze is veel veiliger in het ziekenhuis dan ze in haar eentje in Cannes was, dus duimen we en hopen we op een snel herstel.’

‘Dat is mooi,’ zei Robbie. ‘En jij? Hoe red jij het met die toestand met William?’

‘Eerlijk?’ vroeg ze. ‘Als ik die leugenachtige, overspelige, stelende klootzak in mijn handen krijg, draai ik zijn verdomde nek om. Ik heb alleen geen idee waar hij is…’

Ze stopte midden in haar zin. Robbie was journalist. Hij was haar minnaar en haar beste vriend, maar hij was ook journalist en dus de vijand.

‘Ik kan dit niet met je bespreken, Robbie,’ legde ze uit. ‘Je mag er voor me zijn, maar je mag me geen details vragen, goed? Je bent journalist.’

‘Ik vroeg het je niet als journalist.’ Robbie klonk beledigd. ‘Ik vroeg het omdat…’

Het bleef even stil.

‘Ik vroeg het omdat ik van je hou, Fran,’ zei hij uiteindelijk. ‘Dat is het enige.’

Haar hart smolt en ze merkte dat ze glimlachte, ondanks de wanhopige situatie waarin ze zich bevond. Jarenlang had ze alles gehad wat ze wilde – geld, macht, een carrière, status – behalve liefde. Nu had ze niets meer. Het was allemaal verdwenen, maar eindelijk, vanuit het niets, had ze dat ene ongrijpbare, ontbrekende ingrediënt gevonden. Liefde.

‘Ik hou ook van jou, Robbie,’ zei ze zachtjes.

 

Frankie vertelde de politie alles wat ze over Williams activiteiten wist. Ze leek vastbesloten hem te vinden en het hem betaald te zetten. Carlo kon het haar niet kwalijk nemen. Hij was nooit een grote fan van William geweest. Hij haatte hem niet, hij had eerder onverschillig tegenover hem gestaan. Hij had nooit over William nagedacht. Hij was er gewoon altijd, op de achtergrond, en had nooit invloed op Carlo’s leven gehad. Maar nu had hij wel degelijk invloed. Een invloed van zeven miljoen euro! En niemand van hen had het zien aankomen. Zelfs Frankie niet. Ze zeiden dat het altijd de stillen waren…

Carlo besloot om alleen naar het ziekenhuis terug te gaan. Hij had elke luchtvaartmaatschappij die hij kon bedenken gebeld en had daar niets mee bereikt. Carlo nam aan dat Francesca het gewoon aan de politie moest overlaten om William te pakken. Hij stak zijn hoofd om de deur en zei tegen Frankie dat hij naar Angel ging. Ze knikte en zei dat ze zou komen zodra ze kon.

Hij nam de Aston Martin. Zijn vader had hem niet meer nodig en hij had de Lamborghini vanochtend bij het ziekenhuis laten staan. Het kostte hem bijna een uur om de paar kilometer naar het Prinses Graceziekenhuis af te leggen. Monaco barstte uit zijn voegen nu er grote aantallen mensen binnenstroomden voor de grand prix. De voorkwalificatiewedstrijden begonnen vandaag en veel wegen waren afgezet voor de wedstrijd. Gewoonlijk was Carlo gek op het grand prixweekend. Het was het grootste evenement op de sociale agenda van Monte Carlo en hij keek ernaar uit als een kind naar Kerstmis uitkijkt. Dit jaar kon hij zich er absoluut niet druk om maken, en hij betwijfelde of dat ooit nog zou gebeuren. Het zou hem altijd blijven herinneren aan de beroerdste periode van zijn leven.

Er stonden nog maar weinig fotografen bij het ziekenhuis en het kostte Carlo geen moeite ze weg te duwen bij de ingang. Ze konden naar de hel lopen! Het was allemaal tuig. Hoe hadden ze het lef om zijn familie te veroordelen? Journalisten maakten hem misselijk. Het waren allemaal parasieten, die leefden van de ellende van andere mensen.

Angelica sliep nog steeds door de kalmerende middelen die ze had gekregen toen Carlo binnenkwam, maar hij mocht bij haar zitten van de artsen. Hij hield haar slappe hand zwijgend vast, streelde haar verwarde haar, keek naar het lichte rijzen en dalen van haar borstkas en luisterde naar het ritmische gepiep van de hartmonitor, die hem ervan verzekerde dat ze in elk geval nog leefde; gebroken maar niet vernietigd. Ze was zoveel waardevoller dan alles wat hij was kwijtgeraakt. Zijn zusje, zijn vlees en bloed. Carlo zou met liefde zijn jacht, zijn auto en zijn appartement weggeven voor maar vijf minuten in haar gezelschap. Hij wilde dat ze wakker werd en zijn Angel weer was. Niet de egoïstische junk die ze was geworden, maar het lieve, grappige, kleine meisje dat hem overal was gevolgd toen ze kinderen waren. Hij miste die Angel en hij wilde haar terug.

Hij kneep in haar hand en schrok zich dood toen hij haar terug voelde knijpen. Het was maar een heel lichte druk, maar het was er absoluut geweest.

‘Angelica?’ zei hij hoopvol. ‘Angelica?’

Haar tong bewoog in haar open mond, alsof ze haar droge lippen zocht, en daarna draaide ze haar hoofd heel licht naar hem toe.

‘Angel? Liefje?’ zei hij. ‘Ik ben het, Carlo. Ik ben bij je.’

Haar oogleden fladderden, maar gingen niet open en haar mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit. Carlo kneep weer in haar hand, steviger deze keer, en opnieuw voelde hij haar heel licht terugknijpen. Hij streelde haar voorhoofd en wangen en kuste haar zachte haar. ‘Word wakker, Angel,’ fluisterde hij. ‘Word wakker, liefje.’

Plotseling hoorde hij haar iele, krakende stem. ‘Carlo,’ mompelde ze. ‘Carlo.’

Haar oogleden fladderden weer en haar hoofd draaide scherp van links naar rechts en plotseling waren haar enorme blauwe ogen wijd open. Carlo staarde naar zijn zusje terwijl ze bijkwam. Ze was bleek en veel te mager en leek meer dood dan levend, maar ze was wakker en hij zag leven in haar ogen. Hij pakte haar glas water en hield het bij haar gebarsten lippen terwijl ze slokjes nam, vechtend om haar hoofd een millimeter van het kussen op te tillen.

Ze keek hem strak aan. ‘Carlo,’ zei ze met haar iele stem. ‘Ik heb naar mijn schouders geluisterd. Ik heb besloten dat de engel gelijk heeft. Ik heb tegen de duivel gezegd dat hij naar de hel mag lopen.’

Ze praatte wartaal, maar ze was eindelijk weer bij bewustzijn.

‘Sst, Angel,’ zei Carlo teder. ‘Rust maar uit, liefje. Alles komt goed.’

Daarna duwde hij op de alarmbel om de arts te waarschuwen.

 

James Sanderson was dronken. Het was nog niet eens lunchtijd, maar de man die de regels zijn hele leven nauwgezet had gevolgd en zich uitstekend had gedragen, was stomdronken, lazarus, kachel, ladderzat, straalbezopen. Jezus, zijn benen waren zo slap dat hij niet eens wist of hij de toiletruimte zou halen en hij had het afschuwelijke gevoel dat hij op het punt stond over te geven. Maar wat maakte het uit, nog een whisky zou hem geen kwaad doen. Hij hoefde tenslotte nergens naartoe…

Port Hercule lag vol jachten en superjachten die waren gearriveerd voor de grand prix. Het was het drukste weekend van het jaar. Hij keek naar de bemanningen die druk bezig waren op hun boten in de haven en voelde de boosheid en frustratie in zijn maag branden. Zij hadden een doel, die mannen, zij hadden hun levens, hun werk en hun regels. Jezus, wat was hij jaloers! James had geen doel meer. Hij sloeg zijn whisky achterover en bestelde er nog een. Waarom niet? Wat was een kapitein zonder jacht? De politie had de Vigorosa III in beslag genomen en als de verhalen in de pers klopten zouden de LaFatas het jacht niet snel terugkrijgen. Zijn baas was dood, verdronken, hij zou ongetwijfeld ergens langs de kust aanspoelen. En Fatty’s kinderen waren volgens de kranten zonder een rooie cent achtergebleven. Hij had natuurlijk medelijden met hen, maar James dan? Hij was nu werkeloos en hij had deze week zijn salaris niet gekregen. Volgens de berichten was er geen geld om hem te betalen.

Hij betaalde op de een of andere manier voor de drankjes, hoewel hij het verschil tussen een biljet van vijftig euro en van vijf euro niet meer kon zien. Het barmeisje draaide voor zijn ogen en de grond schommelde onder zijn voeten, maar op de een of andere manier lukte het hem naar het toilet te strompelen, waar hij hevig overgaf in een urinoir. Gadver. James had het gevoel alsof hij dood was. Hij staarde naar zijn spiegelbeeld; hij zag er vreselijk uit. Wat had hij gedaan met zijn leven? Hij was negenenveertig en hij had niets bereikt, maar dat ging nu veranderen. Hij had altijd op zeker gespeeld, hij had alles volgens het boekje gedaan, had nooit zijn werk verzuimd, had zich nooit ziek gemeld, had nooit iemand in de steek gelaten, en wat had hij daarmee bereikt? Precies, niets. Nee, eerlijke mannen zoals James wonnen niet in het spel van het leven, dat deden de opportunisten en de gokkers alleen. Hoe kon het dat hij zo lang in Monaco had gewoond en dat nooit had gemerkt? Hij had van Fatty moeten leren. Die man speelde nooit op zeker. Hij had keer op keer gegokt en gewonnen. Goed, misschien had zijn geluk hem uiteindelijk in de steek gelaten, maar jezus, wat een leven had die kerel gehad. Hij wedde dat Giancarlo LaFata geen moment spijt had gevoeld toen hij in de golven verdween en zijn hele leven aan hem voorbijflitste. En nu zou James in de voetsporen van zijn baas treden. Noem het een eerbetoon. Vandaag zou hij Fatty LaFata op gepaste wijze eren.

De kasbediende bij de bank leek niet onder de indruk toen hij naar de balie strompelde, maar wat kon hem dat schelen? Het was zijn geld, hij had er recht op, ook al was hij straalbezopen. Daarna strompelde hij de heuvel op naar het casino, met zijn spaargeld in de achterzak van zijn spijkerbroek. Twintigduizend euro; het was niet veel voor een heel leven.